Nederlands - Grammatica - Uitleg

Toets,
Grammatica is een moeilijk subject, dus hier een uitleg!
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Toets,
Grammatica is een moeilijk subject, dus hier een uitleg!

Slide 1 - Tekstslide

Uitleg: Taalkundig ontleden (1).
  • Zelfstandig naamwoord 
  • Lidwoord
  • Bijvoeglijk naamwoord
  • Bijwoord
  • Voorzetsel
  • Voornaamwoorden  

Slide 2 - Tekstslide

Zelfstandige naamwoorden.
Zelfstandige naamwoorden zijn woorden waar een lidwoord voor kan staan, noem nu zelf een paar zelfstandige naamwoorden.
Voorbeelden:
Het huis.
De meervoudigepersoonlijkheidsstoornis.


Slide 3 - Tekstslide

Lidwoorden.
Er zijn drie verschillende lidwoorden, en die drie zijn verdeelt tussen twee soorten lidwoorden: bepaalde lidwoorden; de/het en onbepaalde lidwoorden; een.

Slide 4 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord.
Een Bijvoeglijk naamwoord heeft als taak om iets te zeggen over het zelfstandig naamwoord. Niet alle bijvoeglijk naamwoorden eindigen met een -e, denk aan bijvoeglijk van bijvoeglijk naamwoord.

Slide 5 - Tekstslide

Bijwoord.
Een bijwoord geeft extra informatie over een werkwoord of een bijvoeglijk naamwoord. Er zijn verschillende soorten bijwoorden:
  • Bijwoorden van graad; heel, zeer, enz.
  • Bijwoorden van plaats/richting; waarheen, hier, enz.
  • Bijwoorden van tijd; nu, toen, enz.
  • Bijwoorden van frequentie; wel, soms, enz.
  • Bijwoorden van wijze; snel, fraai, enz.
  • vragende bijwoorden; waarom, wat, enz.

Slide 6 - Tekstslide

Voorzetsels.
Voorzetsels zijn ook wel kast woorden genoemd omdat als je wil weten of dat woord nou wel of geen voorzetsel is en het woord is 'op' dan doe je op 'de kast' als dat een kloppende zin is is het een voorzetsel. (De kast regel werkt niet altijd, bijvoorbeeld 'tijdens' is officieel een voorzetsel, maar tijdens de kast klinkt niet zo, dan kan je 'het feest' gebruiken; tijdens het feest.

Slide 7 - Tekstslide

Voornaamwoorden.
Voornaamwoorden zijn woorden die verwijzen naar personen, dingen, dieren, enz.
Er zijn in totaal acht voornaamwoorden, maar wij hoeven er maar vier te leren:
  • Persoonlijk voornaamwoord; hij, het, wij, enz
  • Bezittelijk voornaamwoord; haar, zijne, m'n, enz.
  • Aanwijzend voornaamwoord; die, dat, deze, enz.
  • Betrekkelijk voornaamwoord; wie, die, dat, enz.
  • Betrekkelijk voornaamwoord zin: De jongen die van de brug afsprong.

Slide 8 - Tekstslide

Taalkundig ontleden (2).
Werkwoordsvormen:
  • Werkwoordsvormen geven de tijd in de zin aan.
  • Werkwoordsvormen zetten de zin in bedrijvende of lijdende vorm
  • Werkwoordsvormen geven de wijs aan: aantonende, aanvoegende en gebiedende wijs.

Slide 9 - Tekstslide

Tijd in een zin + (stappenplan)
  1. Persoonsvorm                              (t.t/v.t)
  2. Hebben / zijn  + v.d                     (v./o.) 
  3. Vorm van 'zullen'                              (toek./-)
  • De volgorde is: 2, 1, 3, bijvoorbeeld onvoltooide tegenwoordig toekomstige tijd (ottt), (ik zal werken).

Slide 10 - Tekstslide

Lijdende of bedrijvende zin?
Als de zin een lijdende vorm heeft kan je dat zien aan:
  • Een vorm van het hulpwerkwoord 'worden'.
  • Een zindeel dat begint met 'door' en dat aangeeft wie de handeling verricht.
Als de zin een bedrijvende vorm heeft dan is die zin een 'normale' zin.
  • voorbeeld van lijdende zin: Zijn toetsen worden door de docent .
  • voorbeeld van bedrijvende zin: De docent kijkt zijn toetsen na.
  • Dus zo moet je van lijdende vorm naar een bedrijvende vorm.

Slide 11 - Tekstslide

De wijzen in de zin.
Er zijn drie wijzen in een zin:
  • Aantonende wijs; Vaststelling van feiten.
  • Gebiedende wijs; Bevel
  • Aanvoegende wijs; Wens.
  • 'Lang leve de koning.' Is in de .......
  • Aanvoegende wijs.

Slide 12 - Tekstslide

Taalkundig ontleden (3)
Soorten werkwoorden:
Er zijn drie verschillende soorten werkwoorden:
  • Zelfstandige werkwoorden; één werkwoord, staat vaak achteraan, belangrijkste werkwoord.
  • Hulpwerkwoord; Kan niet zelfstandig in de zin staan, helpt de zin in een bepaalde tijd te zetten.
  • Koppelwerkwoorden; Kan niet zelfstandig in de zin staan, zijn, worden, blijven. (blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen.)

Slide 13 - Tekstslide

Soorten werkwoorden.
  • Ik had dat al gedaan.
  • Had = hulpwerkwoord
  • gedaan = zelfstandig werkwoord.

Slide 14 - Tekstslide

Redekundig ontleden. (1)
In redekundig ontleden ga je het hebben over:
  • Persoonsvorm; Een persoonsvorm is een werkwoordvorm die aangeeft wat het onderwerp 'doet'.
  • Onderwerp;  Het onderwerp is het ding/persoon die iets doet.
  • Werkwoordelijk gezegde; Het werkwoordelijk gezegde is alle werkwoorden van de zin + te + (aan het)

Slide 15 - Tekstslide

Redekundig ontleden
Kleur de volgende zin:
  • We gaan zo eten eten.
  • We gaan zo eten eten.
  • ww.g = gaan eten

Slide 16 - Tekstslide

Redekundig ontleden (2)
Lijdend voorwerp; wie/wat + ow + ww. g.
Meewerkend voorwerp; voor wie/ van wie + ww. g + ow + l.v.
Voorzetselvoorwerp; een zinsdeel wat begint met een vaste voorzetsel.
Bijwoordelijke bepaling; dit is een bijwoord die niet zijn eigen zindeel heeft.

Slide 17 - Tekstslide

Redekundig ontleden (2)
Ze gingen gisteren een taart bakken voor oma, oma zat te wachten op haar man.
  • pv =  gingen
  • ow = ze
  • ww. g = gingen bakken, zat te wachten
  • l.v = een taart
  • mw. v = voor oma
  • vv = op haar man'
  • bwb = gisteren

Slide 18 - Tekstslide