Les 37 + 38

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Persoonlijk voornaamwoord

1. hij
2. die
3. welke
4. hem

Kies het bezittelijk voornaamwoord:

1. huis
2. jouw

Kies het bezittelijk voornaamwoord:

1. jullie
2. schuur

Kies het bezittelijk voornaamwoord:

1. de
2. onze

Mijn =

Mijn fiets is gestolen. 

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Zijn dat jouw buren?

Jouw = 

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

wij =

Wij hebben ons vergist.

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Kan je nu met deze uitleg zelfstandig aan de slag?

😒🙁😐🙂😃

Les 37:

- vraag 1 t/m 11 

Les 38:

- vraag 1 t/m 10 

Tara: 

- 46: alle vragen

Klaar? 
- Economie verslag afmaken 

- Stageverslag afmaken 

Herhalen les 38 + oefenen

Afmaken les 38 

Sterke werkwoorden...

1. veranderen in de verleden tijd.
2. krijgen in de verleden tijd een d.
3. krijgen in de verleden tijd een t.
4. veranderen niet in de verleden tijd.

Wat zijn zwakke werkwoorden?

1. Werkwoorden die van klank veranderen in de verleden tijd
2. Werkwoorden waarbij je 't kofschip gebruikt in de verleden tijd

Bij welke werkwoorden kun je iets aan 't kofschip hebben?

1. zwak tegenwoordige tijd
2. sterk verleden tijd
3. zwak verleden tijd
4. sterk tegenwoordige tijd

Wat zie je op de afbeelding?

1. hele werkwoorden in de verleden tijd
2. werkwoorden in de ik-vorm en hij-vorm
3. werkwoorden die je niet kunt vervoegen
4. hele werkwoorden en hun stam

Onregelmatig werkwoorden. Wat is de verleden tijd van 'roepen'.

1. Roepten
2. Riepen
3. Repten
4. Riepten

Onregelmatig werkwoorden. Wat is de verleden tijd van 'fluiten'.

1. Fluitten
2. Fuitden
3. Fleuten
4. Floten

Werkwoorden in de verleden tijd met een andere klank

(zingen) Zij ... samen een lied.

1. zingen
2. zongen
3. zingt
4. zong

Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd meervoud
- komen -

1. kwammen
2. kwamen
3. komden
4. reden

De persoonsvorm in verleden tijd enkelvoud.
-blijken-

1. bleken
2. blijkten
3. blijkte
4. bleek

De persoonsvorm in verleden tijd enkelvoud.
-krabben-

1. krab
2. krabte
3. krabde
4. krabtde

De persoonsvorm in verleden tijd enkelvoud.
-hebben-

1. had
2. hadden
3. hebde
4. hebden

De persoonsvorm in verleden tijd enkelvoud.
-rusten-

1. rust
2. ruste
3. rustten
4. rustte

De persoonsvorm in verleden tijd enkelvoud.
-proberen-

1. probeerden
2. probeerte
3. probeerdden
4. probeerde

De persoonsvorm in de verleden tijd meervoud.
- verslinden -

1. verslondden
2. verslinden
3. verslindden
4. verslonden

De persoonsvorm in verleden tijd enkelvoud.
RUSTEN

1. rust
2. ruste
3. rustten
4. rustte

De persoonsvorm in verleden tijd meervoud.
-praten-

1. praten
2. praatten
3. praatte
4. prieten

De persoonsvorm in de verleden tijd meervoud
- haasten -

1. hiesten
2. haasten
3. haastte
4. haastten

De persoonsvorm in verleden tijd enkelvoud.
- drinken -

1. drinkte
2. drinkten
3. dronk
4. dronken

De persoonsvorm in verleden tijd enkelvoud.
-vieren-

1. voeren
2. voerde
3. vierde
4. voerden

Kan je nu met deze uitleg zelfstandig aan de slag?

😒🙁😐🙂😃