Ik geef morgen een cadeau aan Sophie.
Als je een stap hebt gezet, zet je het antwoord tussen haakjes, want dit is een zinsdeel.
Stap 1: zoek de pv. zet de zin in een andere tijd. Ik gaf morgen een cadeau aan Sophie.
Stap 2: zoek het onderwerp. Wie of wat + pv. Wie geef(t)?
Stap 3: zoek de wg. Dit zijn alle ww in de zin, ALTIJD de pv. geef
Stap 4: zoek het lv. Wie of wat + pv + o? Wat geef ik?
Stap 5: zoek het mw. Wie of wat + pv + o + lv / aan wie of voor wie Aan wie geef ik een cadeau?
Stap 6: zoek de bwb's, dit kunnen er meer dan één zijn. Wanneer geef ik een cadeau aan Sophie?