Grammatica - Meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling

Nederlands
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Inhoud van de les
Lesdoel: aan het eind van de les weet je wat een meewerkend voorwerp is en wat bijwoordelijke bepalingen zijn. 

- Herhaling zinsdelen
- Instructie meewerkend voorwerp EN bijwoordelijke bepaling
- Oefenen en werken aan de weektaak

Weektaak: M: opdr. 2, 3 en 4 op blz. 107 (Taalverzorging H4) EN opdr. 1, 3, 5 en 6 op blz. 132 en 133 (Taalverzorging H5) uit PDF-bestand

Slide 2 - Tekstslide

Zinsdelen (stappenplan)
1. Zoek de persoonsvorm (pv) en onderstreep deze -> Gebruik de tijdsproef. 
2. Zet zinsdeelstrepen -> Gebruik de zinsdeelproef.
3. Benoem het onderwerp (o) -> Wie/wat + persoonsvorm?
4. Benoem het werkwoordelijk gezegde (wg) -> Alle ww in de zin incl. pv.
5. Kijk of er een lijdend voorwerp (lv)  in de zin staat (lv) -> Wat/wie + wg + o?
6. Als er een lv in de zin staat, kijk je of er een meewerkend voorwerp (mv)  in de zin staat -> Aan wie/voor wie + wg + o + lv? 
7. Benoem de bijwoordelijke bepalingen (bwb) -> Geven antwoord op de vraag: waar? wanneer? waardoor? hoe? etc. 

Slide 3 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
6. Als er een lv in de zin staat, kijk je of er een meewerkend voorwerp (mv)  in de zin staat -> Aan wie/voor wie + wg + o + lv? 
Voorbeeld
Hij |  heeft | aan Sanne | een cadeau | gegeven.
                  1. pv: heeft
                  2. zinsdelen maken
                  3. wg: heeft gegeven
                  4.  o: wie/wat heeft gegeven?    hij
                  5.  lv: wie/wat heeft hij gegeven?   een cadeau
                  6. mw: aan (voor) wie heeft hij een cadeau gegeven?   aan Sanne



Slide 4 - Tekstslide

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'Jan'?
A
persoonsvorm
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 5 - Quizvraag

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'de toets'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
persoonsvorm

Slide 6 - Quizvraag

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'aan de leraar'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
persoonsvorm

Slide 7 - Quizvraag

Bijwoordelijke bepaling
7. Benoem de bijwoordelijke bepalingen (bwb) -> Geven antwoord op de vraag: waar? wanneer? waardoor? waarom? hoe? etc. 
De vraagwoorden zelf zijn ook bwb's! 
Ik | geef | morgen | een cadeau | aan Linde.
                         1. pv = geef
                         2. zinsdelen maken
                         3. wg = geef
                         4.  o = Ik 
                         5. lv = een cadeau
                         6. mv = aan Linde
                         7. bwb= morgen (bijwoordelijke bepaling van tijd - wanneer?)

Slide 8 - Tekstslide


Bevat deze zin een bijwoordelijke bepaling?
De oppas |  wachtte | op het schoolplein | op haar oppaskinderen.
A
Nee, de zin bevat geen bijwoordelijke bepaling.
B
Ja, de zin bevat één bijwoordelijke bepaling.
C
Ja, de zin bevat twee bijwoordelijke bepalingen.

Slide 9 - Quizvraag

Wat is (zijn) de bijwoordelijke bepaling(en)?

Vandaag hebben we het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling behandeld.
A
Vandaag
B
we
C
het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling
D
hebben behandeld

Slide 10 - Quizvraag

De docent geeft [woensdag] het boek aan de leerling.
woensdag =
A
Lijdend voorwerp
B
Onderwerp
C
Bijvoeglijke bepaling
D
Bijwoordelijke bepaling

Slide 11 - Quizvraag

Vandaag hebben we [patat] gegeten.
patat =
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 12 - Quizvraag

Behandeld in de les
Lesdoel: aan het eind van de les weet je wat een meewerkend voorwerp is en wat bijwoordelijke bepalingen zijn. 

- Werken aan de weektaak 

Weektaak:  M: opdr. 2, 3 en 4 op blz. 107 (Taalverzorging H4) EN opdr. 1, 3, 5 en 6 op blz. 132 en 133 (Taalverzorging H5) uit PDF-bestand

Slide 13 - Tekstslide