les 18 eindexamen paragraaf 2 les 3



5h, welkom bij Nederlands! 
Telefoon mee naar de les? Stop hem dan in (telefoon)tas!
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les



5h, welkom bij Nederlands! 
Telefoon mee naar de les? Stop hem dan in (telefoon)tas!

Slide 1 - Tekstslide

Waar gaan we in periode 1 ook alweer aan werken?
  • Poëzieanalyse (SE Poëzie in de toetsweek)
  • Handelingsdeel leesboek 4
  • Oefenen met een eindexamen 
  • Oefenen uit het lesboek: cursus 10 Eindexamen
    (paragraaf 1-3)





Slide 2 - Tekstslide

Waar gaan we in periode 1 ook alweer aan werken?
  • Poëzieanalyse (SE Poëzie in de toetsweek)
  • Handelingsdeel leesboek 4
  • Oefenen met een eindexamen 
  • Oefenen uit het lesboek: cursus 10 Eindexamen
    (paragraaf 1-3)





Deadline 13 oktober
(over 2,5 week) 

Slide 3 - Tekstslide

Analyseren en interpreteren (blz. 327)
  • Iets uitleggen / iets in je eigen woorden zeggen
    opdracht 6 en 7 nakijken
  • Het taalgebruik in een tekst beoordelen
    uitleg + oefenen (vooruitblik naar functiewoorden)
  • Quizje over beeldspraak





Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 6 en 7
Lees tekst 3 blz. 330 nogmaals

Maak opdracht 6

Lees daarna tekst 4 en maak opdracht 7 (blz. 331, 332)


Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 6 
Het juiste antwoord bevat:

• Statiegeld zorgt ervoor dat mensen flessen inleveren 1p
• en daardoor komt er minder zwerfafval 1p
Gebruik maximaal 20 woorden. Let op correcte spelling en formulering.
Opmerking: Goed voor 1 scorepunt: Statiegeld zorgt ervoor dat er minder zwerfafval komt. / Statiegeld zet mensen aan tot milieuvriendelijk gedrag.


Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 7
Het juiste antwoord bevat:

Uitdagende kleding leidt af (van een taakgerichte werksfeer). 1p
Gebruik maximaal 15 woorden. Let op correcte spelling en formulering.

Slide 7 - Tekstslide

Het taalgebruik in een tekst beoordelen
In taalgebruik sijpelt soms de mening van een schrijver door.
Teleurstelling, blijdschap, verontwaardiging etc. 

  • ironie als iets spottend wordt besproken (sarcastisch = bijtend/gemeen)

Slide 8 - Tekstslide

Twee versies van vragen over taalgebruik
  • De emotie of houding van de auteur wordt genoemd en jij moet aanwijzen waar je dit uit op kunt maken in de tekst.
  • Andersom: jij moet dan uit het taalgebruik in de tekst de houding van de auteur afleiden of van een aantal zinnen beoordelen of ze die houding bevatten.

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeldvraag op blz. 332

Slide 10 - Tekstslide

Maak opdracht 8 en 9

Slide 11 - Tekstslide

Maak opdracht 8 en 9
Klaar?
Lees de theorie 'De functie
van een tekstgedeelte
bepalen'. Bekijk online in de methode de lijst met functiewoorden
uit havo-examens. Welke
ken je (nog) niet goed?
- Onderbouwing 
- Oorzaak 
- Oplossing(en) 
- Opsomming 
 - Probleemstelling 
- Relativering  
- Retorische vraag 
- Samenvatting 
- Standpunt 
- Stelling 
- Tegenstelling 
- Tegenwerping 
- Titelverklaring 
- Toegeving 
- Toekomstvisie 

  
- Toelichting 
- Uitwerking 
- Vergelijking 
- Verklaring 
- Verschijnsel 
- Voorbeeld(en) 
- Voorwaarde 
 - Vraagstelling 
- Weerlegging 
- Aanbeveling
- Aanleiding
- Afweging
- Anekdote
- Argument(en)
- Bewering
- Conclusie
- Constatering
- Definitie
- Doelstelling
- Gevolg(en)
- Hypothese
- Middel
- Nuancering 

Slide 12 - Tekstslide

Antwoord opdracht 8
Het juiste antwoord bevat drie van de volgende:
− ‘(Het is daarom) eigenaardig’ (alinea 2, regels 16-17)
− ‘Juist de overheid zou de regie moeten hebben (bij de inperking van het zwerfafval)’ (alinea 3, regels 34-36)
− ‘(Op dit moment) lijken (de overheid en het parlement echter) schatplichtig te zijn aan’ (alinea 4, regels 37-39)
− ‘(Een goede inzamelingsprestatie) behoort (echter) geen douceurtje elders op te leveren’ (alinea 5, regels 54-56)
Per juist gekozen voorbeeld 1p
Let op correcte spelling.


Slide 13 - Tekstslide

Antwoord opdracht 9
Verwondering



Slide 14 - Tekstslide

Stelling, argument, tegenargument, aanbeveling en samenvatting zijn voorbeelden van
A
signaalwoorden
B
verbindingswoorden
C
kernwoorden
D
functiewoorden

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een signaalwoord en een functiewoord?
A
Een functiewoord geeft een verband aan, een signaalwoord niet.
B
Een functiewoord staat niet altijd in de tekst, een signaalwoord wel.
C
Er is geen verschil.
D
Er zijn minder functiewoorden dan signaalwoorden.

Slide 16 - Quizvraag

De schrijver zwakt een standpunt af door te laten zien dat er ook andere gezichtspunten mogelijk zijn. Dit is een
A
afweging
B
nuancering
C
voorbehoud
D
weerlegging

Slide 17 - Quizvraag

De schrijver doet een uitspraak waarmee hij een argument ontkracht.
A
tegenargument
B
onderbouwing
C
weerlegging
D
afweging

Slide 18 - Quizvraag

De schrijver stemt alleen met iets in als aan een beperkende voorwaarde is voldaan.
A
voorwaarde
B
voorbehoud
C
bezwaar
D
beoordeling

Slide 19 - Quizvraag

Kahoot beeldspraak

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Link