Herhalen: klas 1 en 2, samentrekking, verwijzen

Welkom 3G! 
Ga lekker zitten volgens de plattegrond. 

Leg het volgende vast op tafel:
  • Nieuw Nederlands + schrift
  • leesboek
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom 3G! 
Ga lekker zitten volgens de plattegrond. 

Leg het volgende vast op tafel:
  • Nieuw Nederlands + schrift
  • leesboek

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00

Slide 3 - Tekstslide

Deze les
Grammatica en Formuleren 

Aan het eind van de les:
  • weet je welke stof je al beheerst;
  • weet je welke stof je nog lastig vindt.

Slide 4 - Tekstslide

Toetsweek 3
Herhalen klas 1 en 2: pv, ow, wg/ng, lv, mv, bwb
 
C5, P3: Samentrekking
C6, P2: Samentrekking controleren
 
C5, P5: Verwijzen
C6, P3: Fouten met verwijswoorden
 

C5, P7: Beknopte bijzin
C6, P4: Beknopte bijzin controleren
 
C5, P9: Congruentie
C6, P5: Incongruentie
vandaag 
donderdag

Slide 5 - Tekstslide

Herhalen klas 1 en 2

Slide 6 - Tekstslide

Zinsdelen
  • persoonsvorm (pv)
     tijdproef, getalproef (vraagzin)

  • onderwerp (ow)
      Wie/(wat) + pv?

  • werkwoordelijk gezegde (wg)
     zegt wat het onderwerp (iets of              iemand) doet

  • lijdend voorwerp (lv)
     Wat/Wie + wg + ow ?




  • naamwoordelijk gezegde (ng)
     zegt wat het onderwerp (iets of iemand) is
        - werkwoordelijk deel: koppelwerkwoorden
        - naamwoordelijk deel: zet je tussen haken

  • meewerkend voorwerp (mv)
     Aan/Voor wie + wg + ow + lv?

  • bijwoordelijke bepaling (bwb)
     Overige woorden in de zin. Geeft antwoord         op vragen als: Waar?, Wanneer?, Hoe?. enz. 

Slide 7 - Tekstslide

Verdeel de zin in zinsdelen. Benoem elk zinsdeel:

In 2019 brandde de Notre Dame in Parijs grotendeels af.

Slide 8 - Open vraag

Verdeel de zin in zinsdelen. Benoem elk zinsdeel:

Karim heeft zijn buurjongen Gijs zijn skateboard uitgeleend.

Slide 9 - Open vraag

Verdeel de zin in zinsdelen. Benoem elk zinsdeel:

Het Wilhelmus werd massaal meegezongen door het publiek.

Slide 10 - Open vraag

Samentrekking (controleren)

Slide 11 - Tekstslide

Samentrekking
  • voorwaartse samentrekking: een antieke lamp en een moderne
  • achterwaartse samentrekking: binnen- en buitenland
Let ook op het streepje!

Slide 12 - Tekstslide

Samentrekking
  • voorwaartse samentrekking: een antieke lamp en een moderne
  • achterwaartse samentrekking: binnen- en buitenland
Let ook op het streepje!

Samentrekkingen komen voor op drie niveaus:
  • woordniveau: zon- en feestdagen (streepje)
  • woordgroepsniveau: dure auto's en huizen (geen streepje)
  • zinsniveau: Iris volleybalt op zaterdag Peter op zondag.

Slide 13 - Tekstslide

Wat is weggelaten?
De wind op Texel was stormachtig en konden de fietsers nauwelijks trotseren.

Slide 14 - Open vraag

Is er sprake van een voorwaartse of achterwaartse samentrekking?
De wind op Texel was stormachtig en konden de fietsers nauwelijks trotseren.
A
voorwaarts
B
achterwaarts

Slide 15 - Quizvraag

Op welk niveau is er samengetrokken?

De wind op Texel was stormachtig en konden de fietsers nauwelijks trotseren.
A
woordniveau
B
woordgroepsniveau
C
zinsniveau

Slide 16 - Quizvraag

Goede of foutieve samentrekking? 
Samentrekking op zinsniveau: Iris volleybalt op zaterdag en Peter op zondag.

Samentrekken mag alleen als aan drie voorwaarden is voldaan:
  • dezelfde functie: zinsdeel, woordsoort
  • dezelfde betekenis:
  • hetzelfde getal: enkelvoud, meervoud

Slide 17 - Tekstslide

Goede of foutieve samentrekking? 
Stap 1: Kijk welke woorden zijn weggelaten 
Stap 2: Bepaal de functie, de betekenis en het getal (enkelvoud of meervoud) van beide 'zinnetjes'
Stap 3: Controleer of dit in beide gevallen hetzelfde is

Mijn les Nederlands was vandaag weer geweldig en zal ik daarom niet snel vergeten.

Slide 18 - Tekstslide

Is de samentrekking correct?
De wind op Texel was stormachtig en konden de fietsers nauwelijks trotseren.
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quizvraag

Wat is weggelaten?
Els trok gekke gezichten naar de voorbijgangers en zich niets aan van de waarschuwingen van haar moeder.

Slide 20 - Open vraag

Op welk niveau is er samengetrokken?

Els trok gekke gezichten naar de voorbijgangers en zich niets aan van de waarschuwingen van haar moeder.
A
woordniveau
B
woordgroepsniveau
C
zinsniveau

Slide 21 - Quizvraag

Is de samentrekking correct?
Els trok gekke gezichten naar de voorbijgangers en zich niets aan van de waarschuwingen van haar moeder.
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quizvraag

Wat is weggelaten?
De econoom heeft jaren gestudeerd, maar heeft daardoor nu wel een goedbetaalde baan!

Slide 23 - Open vraag

Is de samentrekking correct?
De econoom heeft jaren gestudeerd, maar heeft daardoor nu wel een goedbetaalde baan! .
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quizvraag

Wat is weggelaten?
In de etalage lag niet alleen sportkleding, maar ook volleyballen, rackets en hardlooplampjes.

Slide 25 - Open vraag

Is de samentrekking correct?
In de etalage lag niet alleen sportkleding, maar ook volleyballen, rackets en hardlooplampjes.
A
ja
B
nee

Slide 26 - Quizvraag

(fouten met) verwijzen

Slide 27 - Tekstslide

Verwijzen
De jongen koopt een fiets. De jongen fietst op zijn fiets naar huis. De jongen laat zijn fiets zien aan zijn moeder. De jongen is blij met zijn fiets


De jongen koopt een fiets. Hij fietst erop naar huis. Hij laat hem zien aan zijn moeder. De jongen is er blij mee

Slide 28 - Tekstslide

Verwijswoorden
Met een verwijswoord wijs je terug naar een of meer woorden die eerder genoemd zijn, het antecedent. Vaak is dit antecedent de kern van een zinsdeel. 

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Onzijdige woorden
Het-woorden zijn onzijdig.
Ook namen van landen, provincies, steden en clubs
Verkleinwoorden 


Je verwijst met
en 
het, zijn
dit, dat

Slide 31 - Tekstslide

Vrouwelijke woorden
De-woorden zijn mannelijk óf vrouwelijk. 

Vrouwelijk zijn:
  • vrouwelijke dieren of personen 
  • de woorden op de volgende uitgangen:
-heid, -nis, - ing, -schap, -st, -te, -de, -ie, -ij, -iek, - theek, -teit, -tuur


Je verwijst met
en 
zij, ze, haar
deze, die
Leer deze uitgangen uit je hoofd!

Slide 32 - Tekstslide

Mannelijke woorden
De-woorden zijn mannelijk óf vrouwelijk.

Mannelijk zijn: 
  • mannelijke personen en dieren
  • ook woorden waarbij je niet kunt vaststellen of het mannelijk of vrouwelijk is.


Je verwijst met
en 
hij, hem, zijn
deze, die

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Is dit woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?

goedheid
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 35 - Quizvraag

Is dit woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?

trouw
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 36 - Quizvraag

Is dit woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?

hart
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 37 - Quizvraag

Let op!
Verwijswoorden - hen/hun
Het verwijswoord hen gebruik je als lijdend voorwerp (lv) en na een voorzetsel (vz).
Het verwijswoord hun gebruik je als meewerkend voorwerp (mv).

Anita’s ouders wonen vlakbij en ze bezoekt hen vaak. Ze neemt dan iets lekkers voor hen mee en bezorgt hun een gezellige middag.


Slide 38 - Tekstslide

Let op!
Verwijswoord - wat 

Met het verwijswoord wat verwijs je naar
  • dat en datgene
  • een onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets en het enige), 
  • een overtreffende trap (het beste
  • een hele zin:

Er stond een lange file voor de brug, wat behoorlijk tegenviel.

Slide 39 - Tekstslide

Let op!
Verwijswoord - dieren/mensen

  • Naar dieren en dingen verwijs je met daar/waar+voorzetsel (daarvan, waarover)
  • Naar mensen verwijs je met voorzetsel+wie (van wie, over wie):

De SRV-man bij wie ik wekelijks boodschappen doe, beschikt over een luxe wagen, waarmee hij door het dorp rijdt

Slide 40 - Tekstslide

Juist of onjuist?

Hen gebruik je als lijdend voorwerp en na een voorzetsel.
A
juist
B
onjuist

Slide 41 - Quizvraag

Juist of onjuist?

Hun gebruik je als meewerkend voorwerp.
A
juist
B
onjuist

Slide 42 - Quizvraag

Juist of onjuist?

Met het verwijswoord wat verwijs je naar een onbepaald voornaamwoord, naar een overtreffende trap en naar een hele zin.
A
juist
B
onjuist

Slide 43 - Quizvraag

Juist of onjuist?

Naar dieren en dingen verwijs je met daar/waar + voorzetsel.
Naar mensen verwijs je met voorzetsel + wie.
A
juist
B
onjuist

Slide 44 - Quizvraag

Welk verwijswoord hoort er op de puntjes?

Jos' paard staat in de stalling in Genemuiden en hij gaat er vaak heen om ... te verzorgen.
A
hem
B
haar
C
het

Slide 45 - Quizvraag

Welk verwijswoord hoort er op de puntjes?

Cola is het enige ... ik lekker vind bij mijn patat.
A
wat
B
dat

Slide 46 - Quizvraag

Welk verwijswoord hoort er op de puntjes?

De klas ... ik je vertelde, is een hele gezellige klas.
A
waarover
B
over wie

Slide 47 - Quizvraag

Welk verwijswoord hoort er op de puntjes?

De jongens ... ik je vertelde, zijn altijd heel aardig voor de conciërge.
A
waarover
B
over wie

Slide 48 - Quizvraag

Welk verwijswoord hoort er op de puntjes?

Sommige leerlingen vinden dit best lastig. Wil jij ... helpen?
A
hen
B
hun

Slide 49 - Quizvraag

Welk verwijswoord hoort er op de puntjes?

Als je die leerlingen helpt met de opgaven, bezorg je ... vast een goed cijfer voor de volgende toets!
A
hen
B
hun

Slide 50 - Quizvraag

Welk verwijswoord hoort er op de puntjes?

De apotheek geeft een gratis setje pleisters weg aan al ... klanten.
A
zijn
B
haar

Slide 51 - Quizvraag

Welk verwijswoord hoort er op de puntjes?

Ik zou ... iPad maar zo snel mogelijk aan ... teruggeven!
A
die, hen
B
dat, hen
C
die, hun
D
dat, hun

Slide 52 - Quizvraag

Aan de slag!
Leren voor de toets:
  • Maak een samenvatting/overzicht van alle leerstof. Gebruik hiervoor de groene theorie in het boek en/of de LessonUps.
  • Vind je de theorie lastig? Bekijk de Youtube filmpjes van Arnoud Kuijpers
  • Zorg ervoor dat je alle oefeningen maakt (in je werkboek)
  • Maak de extra opdrachten bij elke paragraaf via Nieuw Nederlands Online (vooral de A-route!)
  • Je kunt ook oefenen via de website www.cambiumned.nl
timer
20:00

Slide 53 - Tekstslide