Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Woensdag 27 mei 2020
Woensdag 14 februari
Goedemorgen iedereen!
We gaan vandaag oefenen met:
- woordenschat
- voorzetsels
- werkwoorden
- spreekvaardigheid
1 / 50
volgende
Slide 1:
Tekstslide
NT2
Middelbare school
vmbo lwoo
Leerjaar 1
In deze les zitten
50 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Woensdag 14 februari
Goedemorgen iedereen!
We gaan vandaag oefenen met:
- woordenschat
- voorzetsels
- werkwoorden
- spreekvaardigheid
Slide 1 - Tekstslide
Woorden
Maak zinnen bij de woorden.
De woorden horen bij het thema 'vriendschap'
van Disk
Slide 2 - Tekstslide
Wat betekent:
gek
A
moeilijk, lastig
B
mooi
C
lelijk
D
raar, vreemd
Slide 3 - Quizvraag
Wat betekent:
genoeg
A
minder dan je nodig hebt
B
heel weinig van wat je nodig hebt
C
zoveel als je nodig hebt
Slide 4 - Quizvraag
Wat betekent:
het gesprek
A
als je met iemand ruzie hebt
B
als je met iemand praat
C
als je luistert
Slide 5 - Quizvraag
Wat betekent:
gewoon
A
normaal
B
niet normaal
Slide 6 - Quizvraag
Maak een zin met:
gek
Slide 7 - Open vraag
Maak een zin met:
genoeg
Slide 8 - Open vraag
Maak een zin met:
het gesprek
Slide 9 - Open vraag
Wat betekent:
de House
A
het huis
B
een soort groente
C
een soort muziek
D
een soort dans
Slide 10 - Quizvraag
Maak een zin met:
gewoon
Slide 11 - Open vraag
Wat betekent:
de ingang
A
in de gang
B
waar je naar buiten kan
C
waar je naar binnen kan
Slide 12 - Quizvraag
Wat betekent:
de invloed
A
door invloed verandert er niets
B
door invloed verandert er iets
C
door invloed word je blij
D
door invloed word je verdrietig
Slide 13 - Quizvraag
Wat betekent:
kennen
A
iemand nadoen
B
iets weten of weten hoe iemand is
C
iets wat je kan
Slide 14 - Quizvraag
Maak een zin met:
de ingang
Slide 15 - Open vraag
Maak een zin met:
kennen
Slide 16 - Open vraag
Wat is goed:
(gebroken)
A
de boom is gebroken
B
mijn hart is gebroken
C
het boek is gebroken
D
mijn slimheid is gebroken
Slide 17 - Quizvraag
Wat is goed:
(geheim)
A
Zij heeft mijn geheim doorverteld. Nu vind ik haar dus aardig.
B
Hij heeft veel geheimen. Hij vertelt ze aan iedereen.
C
Zij heeft mijn geheim doorverteld. Nu ben ik boos op haar.
D
Het is een geheim. Iedereen mag het weten!
Slide 18 - Quizvraag
Wat betekent:
gezamenlijk
A
met of van niemand
B
met of van iedereen
Slide 19 - Quizvraag
Wat is goed:
(de handicap)
A
Hij zit in een rolstoel. Hij heeft geen handicap.
B
In zijn hoofd is het helemaal goed; hij heeft een handicap.
C
In zijn hoofd is het niet helemaal goed; hij heeft een handicap.
D
Mijn moeder lacht heel hard. Dat is een handicap.
Slide 20 - Quizvraag
Maak een zin met:
gebroken
Slide 21 - Open vraag
Maak een zin met:
geheim
Slide 22 - Open vraag
Maak een zin met:
gezamenlijk
Slide 23 - Open vraag
Maak een zin met:
de handicap
Slide 24 - Open vraag
Grammatica
Je hebt al geleerd wat een voorzetsel is: in/op/naar/tussen/met/achter.... (de kast).
NA een voorzetsel gebruik je deze woorden:
('naar' is het voorzetsel)
Ik
ben in school. De docent loopt naar
mij
.
Jij
bent in school. De docent loopt naar
jou
.
Zij
is in school. De docent loopt naar
haar
.
Hij
is in school. De docent loopt naar
hem.
Wij
zijn in school. De docent loopt naar
ons.
Jullie
zijn in school.De docent loopt naar
jullie.
Zij
zijn in school. De docent loopt naar
hen
.
Slide 25 - Tekstslide
Wat is NIET een voorzetsel?
A
in
B
boek
C
achter
D
naar
Slide 26 - Quizvraag
Ik ben in school.
De docent loopt naar .....
A
mij
B
ik
C
mijn
Slide 27 - Quizvraag
Hij is in school.
De docent loopt naar ...
A
ik
B
hij
C
haar
D
hem
Slide 28 - Quizvraag
Wij zijn in school.
De docent loopt naar ....
A
wij
B
ons
C
onze
Slide 29 - Quizvraag
Zij is in school.
De docent loopt naar ......
A
zij
B
wij
C
haar
D
hun
Slide 30 - Quizvraag
Zij zijn in school.
De docent loopt naar ......
A
zij
B
hen
C
wij
D
hun
Slide 31 - Quizvraag
Grammatica
Je hebt al geleerd wat een voorzetsel is: in/op/naar/tussen/met/achter.... (de kast).
NA een voorzetsel gebruik je deze woorden:
('naar' is het voorzetsel)
Ik
ben in school. De docent loopt naar
mij
.
Jij
bent in school. De docent loopt naar
jou
.
Zij
is in school. De docent loopt naar
haar
.
Hij
is in school. De docent loopt naar
hem.
Wij
zijn in school. De docent loopt naar
ons.
Jullie
zijn in school.De docent loopt naar
jullie.
Zij
zijn in school. De docent loopt naar
hen
.
Slide 32 - Tekstslide
Wat is NIET een voorzetsel?
A
in
B
vaak
C
achter
D
naar
Slide 33 - Quizvraag
........ zijn in school.
De docent loopt naar hen.
A
ze
B
hen
C
wij
D
hun
Slide 34 - Quizvraag
............... zijn in school.
De docent loopt naar ons.
A
wij
B
ons
C
onze
Slide 35 - Quizvraag
Jij bent in school.
De docent loopt naar ......
A
jullie
B
jij
C
ons
D
jou
Slide 36 - Quizvraag
Zij is in school.
De docent loopt naar ......
A
zij
B
hen
C
wij
D
haar
Slide 37 - Quizvraag
Hij is in school.
De docent loopt naar ....
A
haar
B
hij
C
hem
D
hun
Slide 38 - Quizvraag
Grammatica
Je hebt al geleerd wat een voorzetsel is: in/op/naar/tussen/met/achter.... (de kast).
NA een voorzetsel gebruik je deze woorden:
('naar' is het voorzetsel)
Ik
ben in school. De docent loopt naar
mij
.
Jij
bent in school. De docent loopt naar
jou
.
Zij
is in school. De docent loopt naar
haar
.
Hij
is in school. De docent loopt naar
hem.
Wij
zijn in school. De docent loopt naar
ons.
Jullie
zijn in school.De docent loopt naar
jullie.
Zij
zijn in school. De docent loopt naar
hen
.
Slide 39 - Tekstslide
Wat is NIET een voorzetsel?
A
terwijl
B
van
C
achter
D
langs
Slide 40 - Quizvraag
........ zijn in school.
De docent loopt naar hen.
A
ze
B
hen
C
ons
D
hun
Slide 41 - Quizvraag
Toen de docent met ...... naar het huiswerk keek, zagen wij onze fouten.
A
wij
B
ons
C
onze
Slide 42 - Quizvraag
Ik fiets met ..... naar school.
A
hij
B
hem
C
hun
Slide 43 - Quizvraag
De docent loopt naar ...... want zij is in school.
A
zij
B
hen
C
wij
D
haar
Slide 44 - Quizvraag
De docent loopt naar .... toe, omdat hij zijn huiswerk goed heeft gemaakt
A
haar
B
hij
C
hem
D
hun
Slide 45 - Quizvraag
Grammatica
We oefenen met doe-woorden die je kunt delen.
Slide 46 - Tekstslide
Woorden die we veel gebruiken in het Nederlands
Aanbieden
Aankomen
Aankunnen
Aanpakken
Aantrekken
Aanzetten
Afdrogen
Aflopen
Afmaken
Afnemen
Afronden
Afspreken
Afstuderen
Afvallen
Slide 47 - Tekstslide
Slide 48 - Tekstslide
Oefen nu zelf
Link naar website
Slide 49 - Tekstslide
Maak een zin met:
de invloed
Slide 50 - Open vraag
Meer lessen zoals deze
Woensdag 27 mei 2020
Mei 2020
- Les met
54 slides
NT2
Middelbare school
vmbo lwoo
Leerjaar 1
3 havo Kapitel 2 5 les DU 4
Oktober 2024
- Les met
26 slides
Duits
Secondary Education
Test: WOORDSOORTEN 1
Mei 2023
- Les met
11 slides
Nederlands
Lager onderwijs
Voorzetsels in het Nederlands
Maart 2023
- Les met
38 slides
door
A-NT2 maar mee!
NT2
Middelbare school
vmbo lwoo
Leerjaar 1
A-NT2 maar mee!
Grammatica H4.4
April 2020
- Les met
15 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Les 4: de voorzetsels
April 2023
- Les met
38 slides
NT2
Secundair onderwijs
Les 39 (16 mrt)
Maart 2022
- Les met
35 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
5BIOW NED Deeldomeinen van de taalkunde
September 2024
- Les met
22 slides
Nederlands
Secundair onderwijs