Les 5 woordenschat

Het programma 

huiswerk nakijken
woordenschat
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Het programma 

huiswerk nakijken
woordenschat

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk
Maak oefening 1 t/m 3 vanaf blz. 150.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Instructie
Samenstellingen en afleidingen

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samenstelling
Een woord dat bestaat uit twee of meer kleinere woorden, 
heet een samenstelling.

Bijvoorbeeld: 
Voetbalwedstrijd

Slide 4 - Tekstslide

Voetbalwedstrijd bestaat uit voetbal en wedstrijd, maar voetbal bestaat weer uit voet en bal. Deze samenstelling bestaat dus uit 3 woorden!
Uit welke woorden bestaat de samenstelling:


rugzak

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Uit welke woorden bestaat de samenstelling:


tandpasta

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Uit welke woorden bestaat de samenstelling:


sneeuwpret

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoorbeeld
Postbode klinkt soms als */posbode/: de t van post valt weg in de uitspraak van de samenstelling.

Toch schrijf je postbode omdat het woord een samenstelling is van de woorden post en bode

Slide 8 - Tekstslide

Een bode is iemand die voor zijn beroep iets rondbrengt.
Schrijf de samenstelling op:

+

Slide 9 - Open vraag

Handtas klinkt soms als */hantas/: de d van hand valt weg in de uitspraak. Toch schrijf je handtas omdat het woord een samenstelling is van hand en tas
Schrijf de samenstelling op:

+

Slide 10 - Open vraag

In kerkklok hoor je de laatste k van kerk of de eerste k van klok niet. Toch schrijf je kerkklok omdat het woord een samenstelling is van kerk en klok.
Hoe schrijf je de samenstelling: leraar + kamer
A
leraarskamer
B
lerarekamer
C
leraarkamer
D
lerarenkamer

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je de samenstelling: zon + stelsel?
A
zonnenstelsel
B
zonstelsel
C
zonnestelsel

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je de samenstelling: stage plaats?
A
stageplaats
B
stagesplaats
C
stagenplaats

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je de samenstelling: karn + melk?
A
karnmelk
B
karnemelk
C
karnenmelk

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je de samenstelling: beer + gezellig?
A
berengezellig
B
beregezellig

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Een afleiding is een woord waar een achtervoegsel of voorvoegsel wordt "vastgeplakt".

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekenen de voorvoegsels bij deze woorden?
1. Analfabeet                             8. Preoperatief
2. Abnormaal                            9. Interactie                                3. Biseksueel                            10. Onwerkelijk                           
4. Combinatie                          11. Televisie
5. Discontinuïteit                       12. Wanbetaler           
6. Herhalen                               13 Homoniem
7. Inconsequent

Schrijfopdracht
timer
4:00

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Betekenissen van de voorvoegsels:

homo:          gelijk, eender, gemeenschappelijk       homoniem, homogeen

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Naast voorvoegsels zijn er ook
achtervoegsels.



Wat kan is de betekenis van de onderstaande achtervoegsels?
1. Eetbaar                          6. Aquarium
2. Digitaal                         7. Biografie
3. Indiaan                          8. Biologie                    
4. Verzamelaar                9. Hypnose
5. Luiaard                         10. Bibliotheek
timer
4:00

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Betekenissen van de achtervoegsels:

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat heb je nodig om afleidingen te maken?
Woordsoorten.
*zelfstandige naamwoorden
*bijvoeglijke naamwoorden
*werkwoorden
Wat heb je nodig om afleidingen te maken?
Woordsoorten:

*zelfstandige naamwoorden

*bijvoegelijke naamwoorden

*werkwoorden


Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord is een afleiding?
A
Geluk
B
Hergebruiken
C
Tentamen
D
Pennendoos

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bedenk zelf twee afleidingen en twee samenstellingen.

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Maak nu de opdrachten 1 t/m 4 vanaf blz. 146

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat heb je geleerd?

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies