Signaalwoorden en verwijswoorden

Welkom
WELKOM!!
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Welkom
WELKOM!!

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen
Aan het eind van deze les:

  • Weet je wat signaalwoorden zijn;
  • Weet je hoe je signaalwoorden verwerkt in een tekst;
  • En weet je hoe je tekstverbanden kunt herkennen.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel

Je weet wat verwijswoorden zijn.
Je weet waar ze naar verwijzen.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwijswoorden
  • Verwijswoorden geven geen tekstverband aan.
  • Ze verwijzen naar eerdere of latere woorden, zinsdelen of zinnen in de tekst.
  • Het verwijswoord kun je meestal vervangen door het woord waar het naar verwijst.
  • Veelvoorkomende verwijswoorden: deze, dit, die, het, ze, hen, hun 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is in deze zin het verwijswoord?
Hier heb je de sleutel, waarmee je de deur kunt openen.

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk verwijswoord vul je in op de puntjes? Dat is het stomste … je kunt doen als profvoetballer.

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn verwijswoorden?
A
Woorden die verwijzen naar andere woorden
B
Woorden die je kunt aanwijzen in een tekst
C
Woorden zoals omdat, maar, dus en bijvoorbeeld
D
Woorden zoals ze, hij, er, men

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Formuleren (verwijswoorden)

''Ik heb een oude fiets, maar … rijdt nog goed.''
A
dat
B
dit
C
deze
D
die

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het experiment
A
deze experiment
B
dit experiment

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarnaar verwijst het verwijswoord zij?
Het meisje is erg serieus, daarom haalt zij hoge cijfers.
A
het meisje
B
serieus
C
daarom
D
hoge cijfers

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verwijswoord?
Ik heb hoofdpijn. Dit komt doordat ik niet genoeg gegeten heb.
A
Dit
B
doordat
C
ik
D
genoeg

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De studenten waren te laat. Zij moesten allemaal nablijven.

Wat is het verwijswoord?
A
De studenten
B
Zij

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De taxichauffeur was te laat. Hij moest eerst nog tanken.

Wat is hier het verwijswoord?
A
De taxichauffeur
B
Hij

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verwijswoord?
Eva wil niet naar buiten, want ze vindt het te koud.
A
Eva
B
buiten
C
ze
D
koud

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn verwijswoorden?

Slide 15 - Woordweb

Met verwijswoorden verwijs je naar andere woorden. In deze zinnen zijn de verwijswoorden onderstreept:
Mette heeft een scooter. Zij heeft hem zelf betaald. Daar ligt haar helm.
Verwijswoorden
Ezelsbruggetje

de-woorden: dezE en diE
het-woorden: diT en daT 
De hond DIE daar ligt
Het hondje DAT daar ligt

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwijswoorden
Verwijswoorden verwijzen dus ergens naar. Let maar eens op:

De jongen koopt nieuwe schoenen. Deze koopt hij bij H&M.
Het woordje "Deze" is een verwijswoord. Het verwijst naar "schoenen".

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwijswoorden
Verwijswoorden zijn woorden die naar een ander woord of groep woorden in de tekst wijzen.

Bijvoorbeeld
hen/hun/wat/die/deze/dit/hij/zij/het/daarmee etc.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn signaalwoorden voor een toelichting?
A
ten eerste, ten tweede, ook, ten slotte, verder
B
maar, echter, toch, enerzijds, hoewel
C
voordat, eerst, vroeger, intussen, tijdens
D
bijvoorbeeld, zoals, onder andere

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'want' is een signaalwoord van het verband
A
argumentatie
B
opsomming
C
voorbeeld of uitleg
D
volgorde in tijd

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat zijn signaalwoorden voor een opsomming?
A
ten eerste, ten tweede, ook, ten slotte, verder
B
maar, echter, toch, enerzijds, hoewel
C
voordat, eerst, vroeger, intussen, tijdens
D
dus, daardoor, hieruit volgt, kortom

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

omdat, daarom en want zijn signaalwoorden voor:
A
reden
B
tegenstelling
C
vergelijking
D
volgorde van tijd

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Signaalwoorden voor een tegenstelling:
A
zoals
B
allereerst
C
maar
D
daarentegen

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een signaalwoord?
A
Een woord waarmee een verband wordt aangegeven tussen twee alinea’s, zinnen of deelzinnen.
B
Een woord waarmee de schrijver wil zeggen dat er iets belangrijks komt.
C
Een woord waarmee de schrijver de aandacht wil trekken.
D
Een woord waarmee het einde van de tekst wordt aangeduid.

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom zijn signaalwoorden belangrijk?
A
ze geven nuttige informatie over de tekst.
B
ze geven de volgorde van de tekst aan.
C
ze geven aan waar de feiten staan.
D
ze geven aan waar de meningen staan.

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het tekstverband van het signaalwoord maar
A
tegenstelling
B
voorwaarde
C
tijd
D
conclusie

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Signaalwoorden tegenstelling
A
verder, ten slotte, en
B
kortom, dus
C
tegenover, hoewel, echter

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de signaalwoorden voor een chronologisch tekstverband?
A
eerst, daarna, nadat
B
toen, maar, omdat

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat is geen signaalwoord
A
die
B
dus
C
maar
D
bovendien

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat is een signaalwoord
A
tegen
B
bovendien
C
vervolgens
D
zij

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
- Schrijf een verslag over je stage, van minstens 300 woorden.
-Gebruik 5 verwijswoorden
-Gebruik 7 signaalwoorden
-Zorg dat de signaalwoorden vetgedrukt zijn
- Zet je verslag in Word en lever het in, in de chat

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vragen
VRAGEN? 

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies