Les 40: Veni vidi vici

Les 40: aanwijzend voornaamwoorden
Deze, dit, die, dat

Zowel bijvoeglijk als zelfstandig:
1. Dat verhaal heb ik nooit gehoord
2. Wie heeft jou dat verteld?
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Les 40: aanwijzend voornaamwoorden
Deze, dit, die, dat

Zowel bijvoeglijk als zelfstandig:
1. Dat verhaal heb ik nooit gehoord
2. Wie heeft jou dat verteld?

Slide 1 - Tekstslide

Les 40: aanwijzend voornaamwoorden
bijv.
zelftst.


bijv.

zelfst.
Hic vir est Cornelius Scipio.
Hic Africanus vocatur


Illam fabulam numquam audivi.
Quis tibi illam narravit?
Deze man is Cornelius Scipio.
Deze wordt Africanus genoemd.

Dat verhaal heb ik nooit gehoord.
Wie heeft jou dat verteld?

Slide 2 - Tekstslide

Les 40: aanwijzend voornaamwoorden
deze/dit (hier bij mij): hic, haec, hoc
die/dat (daar bij jou): ille, illa, illud
die/dat (daar ver weg): iste, ista, istud

Slide 3 - Tekstslide

Les 40: aanwijzend voornaamwoorden
'extra' betekenis: 

ille vir: die beroemde man (positief)
iste vir: die akelige man (negatieve waardering)

Slide 4 - Tekstslide

Verbuiging hic, haec, hoc
ev





mv
nom
gen
dat
acc
abl

nom
gen
dat
acc
abl
hic
huius
huic
hunc
hoc

hi
horum
his
hos
his
haec
huius
huic
hanc
hac

hae
harum
his
has
his
hoc
huius
huic
hoc
hoc

haec
horum
his
haec
his

Slide 5 - Tekstslide

Verbuiging iste, ista, istud
ev





mv
nom
gen
dat
acc
abl

nom
gen
dat
acc
abl
iste
istius
isti
istum
isto

isti
istorum
istis
istos
istis
ista
istius
isti
istam
ista

istae
istarum
istis
istas
istis
istud
istius
isti
istud
isto

ista
istorum
istis
ista
istis

Slide 6 - Tekstslide

Verbuiging ille, illa, illud
ev





mv
nom
gen
dat
acc
abl

nom
gen
dat
acc
abl
ille
illius
illi
illum
illo

illi
illorum
illis
illos
illis
illa
illius
illi
illam
illa

illae
illarum
illis
illas
illis
illud
illius
illi
illud
illo

illa
illorum
illis
illa
illis

Slide 7 - Tekstslide

Bonus: verbuiging ipse, ipsa, ipsum (zelf)
ev





mv
nom
gen
dat
acc
abl

nom
gen
dat
acc
abl
ipse
ipsius
ipsi
ipsum
ipso

ipsi
ipsorum
ipsis
ipsos
ipsis
ipsa
ipsius
ipsi
ipsam
ipsa

ipsae
ipsarum
ipsis
ipsas
ipsis
ipsum
ipsius
ipsi
ipsum
ipso

ipsa
ipsorum
ipsis
ipsa
ipsis

Slide 8 - Tekstslide

Oefenen in de tekst
Vertaal de eerste alinea van 40 - Veni, vidi, vici
Schrijf alle aanwijzend voornaamwoorden uit de eerste alinea op en schrijf op (het Latijnse woord) waar ze naar verwijzen.

Slide 9 - Tekstslide

Herhaling en uitbreiding is, ea, id
ev





mv
nom
gen
dat
acc
abl

nom
gen
dat
acc
abl
is
eius
ei
eum
eo

ei
eorum
eis
eos
eis
ea
eius
ei
eam
ea

eae
earum
eis
eas
eis
id
eius
ei
id
eo

ea
eorum
eis
ea
eis

Slide 10 - Tekstslide

Oefenen: vervang de onderstreepte woorden door de juiste vorm van is, ea, id
  1. Puer puellam vidit et statim amavit, sed nomen puellae nesciebat.
  2. Fratrem rogavit, sed frater puerum deridebat*.
  3. Tandem ipse puellae appropinquavit et puellae donum obtulit.
  4. Puella amorem pueri sprevit; ne donum quidem accepit.


deridere: uitlachen


Slide 11 - Tekstslide

Herhaling en uitbreiding idem, eadem, idem (dezelfde, hetzelfde)
ev





mv
nom
gen
dat
acc
abl

nom
gen
dat
acc
abl
idem
eiusdem
eidem
eundem
eodem

eidem
eorundem
eisdem
eosdem
eisdem
eadem
eiusdem
eidem
eandem
eadem

eaedem
earundem
eisdem
easdem
eisdem
idem
eiusdem
eidem
idem
eodem

eadem
eorundem
eisdem
eadem
eisdem

Slide 12 - Tekstslide

Filia Cleopatra sibi spem regni habebat (r. 2-3)
Wat had Cleopatra?
A
filia
B
sibi
C
spem
D
regni

Slide 13 - Quizvraag

(...) sed frater eius solus regnare voluit. (r3-4). Naar wie verwijst eius?
A
Ptolemaeus de vorige koning
B
Ptolemaeus de broer van Cleopatra
C
Cleopatra
D
Caesar

Slide 14 - Quizvraag

Wie moesten Cleopatra bewaken? Antwoord met één Latijns woord uit de eerste alinea

Slide 15 - Open vraag

Cleopatra auxilium Caesaris obtinere temptavit (r 6-7). In welke naamval staat auxilium?
A
Nominativus
B
Genitivus
C
Dativus
D
Accusativus

Slide 16 - Quizvraag

(...) nam intellexit se sine auxilio ilius esse inopem. (r7-8)
Wat wordt verklaard door deze zin, ingeleid door nam?
A
Dat Cleopatra de hulp van Caesar wil hebben
B
Dat Cleopatra thuis is opgesloten
C
Dat Cleopatra het koningschap wil hebben
D
Dat Cleopatra een slaaf laat komen

Slide 17 - Quizvraag

Constat illum ducem magnum facile vinci venustate muliebri (r. 9-10). Wat voor vorm is vinci?
A
1e pers. ev. perfectum
B
Infinitivus passief
C
genitivus enkelvoud
D
infintivus perfectum

Slide 18 - Quizvraag

Certe mihi (...) resistere haud poterit (r. 10-12).
In welke tijd staat poterit?
A
Plusquamperfectum
B
Perfectum
C
Praesens
D
Futurum

Slide 19 - Quizvraag

Wat zou Apollodorus krijgen als hij Cleopatra zou helpen? Antwoord in het Latijn.

Slide 20 - Open vraag


A

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide