voornaamwoorden

wat vond je leuk aan Latijn?
1 / 26
volgende
Slide 1: Open vraag
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

wat vond je leuk aan Latijn?

Slide 1 - Open vraag

wat vond je moeilijk/waaraan moeten we zeker aandacht besteden?

Slide 2 - Open vraag

 Latijn voornaamwoorden
-persoonlijk
-aanwijzend

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een voornaamwoord?
Voornaamwoorden verwijzen naar een zelfstandig naamwoord.
Ze staan 'voor' een zelfst. nw in de plaats.
Er zijn verschillende soorten. Hier beperken we ons tot:
- persoonlijk
- aanwijzend
-betrekkelijk
-vragend 

Slide 4 - Tekstslide

Oefenen in het Nederlands
Geef bij de volgende zinnen aan wat voor soort voornaamwoord het DIKGEDRUKTE woord is. 

Slide 5 - Tekstslide

HIJ is gek
A
persoonlijk
B
aanwijzend
C
betrekkelijk
D
vragend

Slide 6 - Quizvraag

DEZE man is gek
A
persoonlijk
B
aanwijzend
C
betrekkelijk
D
vragend

Slide 7 - Quizvraag

De man, DIE daar loopt, is gek
A
persoonlijk
B
aanwijzend
C
betrekkelijk
D
vragend

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

Wat is congruentie?

Slide 10 - Open vraag

al bekend in Latijn
persoonlijk voornaamwoord: ego, tu, /is, ea, id

Slide 11 - Tekstslide

Aanwijzende voornaamwoorden
Naast is,ea,id kent het Latijn de volgende aanwijzende voornaamwoorden:
1. hic, haec, hoc = deze, dit (hier bij mij)
2. iste, ista, istud = die, dat (daar bij jou) / negatieve waardering
3. ille, illa, illud = die, dat (daar ver weg) / positieve waardering



Slide 12 - Tekstslide

Let op verschil ille en iste:
ille puer
die beroemde jongen

iste puer
die
akelige jongen

Slide 13 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord:
Hic vir illum equum emit.
Deze man koopt dat paard.

Slide 14 - Tekstslide

en dan nu: naamvallen quiz!

Slide 15 - Tekstslide

Kies het juiste rijtje:
A
hic hui huic hunc hoc
B
hic huius hui hunc hoc
C
hic huius huic honc hoc
D
hic huius huic hunc hoc

Slide 16 - Quizvraag

illi kan welke naamval(len) zijn?

A
nom
B
dat
C
abl
D
nom+dat

Slide 17 - Quizvraag

id
A
mann.nom.ev
B
gen.mann.ev
C
onz.nom.ev
D
nom+acc onz.ev.

Slide 18 - Quizvraag

hoc: kan welk(e) geslacht(en) hebben?
A
nom
B
nom+acc
C
nom+acc+abl
D
abl

Slide 19 - Quizvraag

eius (alle nv!)
A
nom+gen.mann.ev
B
gen. mann+vr+onz ev
C
gen.ev.mann
D
acc.mv.mann

Slide 20 - Quizvraag

huic welke naamval?
A
nom
B
gen
C
dat
D
abl

Slide 21 - Quizvraag

De laatste 2 vragen...

Slide 22 - Tekstslide

Welke combi is fout:
A
hoc puella
B
hoc vitium
C
hoc donum
D
hoc servo

Slide 23 - Quizvraag

de allerlaatste gaat over eius:

welke combi is fout?
A
eius servus
B
eius puellae
C
eius doni
D
eius regis

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 26 - Tekstslide