PV 320

Lesinhoud en lesdoelen
Leesboek
Je kunt vertellen wat de functie van signaalwoorden is en weet welke er zijn, zodat je deze kunt verwerken in een pv.
Je vult een tekst aan dmv het gebruik van signaalwoorden.
Je leert de verleden tijdsvorm van een aantal 'lastige' werkwoorden.

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Lesinhoud en lesdoelen
Leesboek
Je kunt vertellen wat de functie van signaalwoorden is en weet welke er zijn, zodat je deze kunt verwerken in een pv.
Je vult een tekst aan dmv het gebruik van signaalwoorden.
Je leert de verleden tijdsvorm van een aantal 'lastige' werkwoorden.

Slide 1 - Tekstslide

Boekenspeeddate (I)
Houd aan de hand van de literaire bouwstenen een ‘elevator pitch’ van max. 8 minuten en tracht je boek ‘verkocht’ te krijgen aan je klasgenoot. Uiteraard wordt je promopraatje met sterren beoordeeld.
Gebruik overtuigende argumentatie om je boek verkocht te krijgen (of juist niet). De argumenten moeten dus valide zijn.
De ‘koper’ van het boek moet ook valide argumenten geven.

Slide 2 - Tekstslide

Boekenspeeddate (II)
Na de elevator pitch krijgt het publiek de tijd om vragen te stellen. Er moeten minstens 3 vragen (van niveau) gesteld worden. Tot slot stelt de docent ook nog enkele vragen. 
Literaire bouwstenen:
opbouw, tijd, ruimte, perspectief (hij/zij/ik), personages, motieven (waarover gaat het), thema (datgene wat naar voren komt) en titel.                                                         CUMLAUDE

Slide 3 - Tekstslide

Het proces-verbaal
Eerste schriftelijke stap op weg naar een mogelijk vonnis.

Een goed pv maakt het mogelijk om conclusies te trekken, maar trekt deze niet; dat doen anderen (bijvoorbeeld officier van justitie of advocaat).

Je moet dus duidelijk en volledig zijn in je bewoordingen.

Slide 4 - Tekstslide

Wees volledig en duidelijk
De 7 Gouden W's: 
Wie-Wat-Waar-Wanneer-Waarom-Welke wijze (hoe)-Waarmee

Om duidelijkheid te scheppen, is het verstandig om signaalwoorden te gebruiken. 
PV: structuuraanduiders 

Slide 5 - Tekstslide

Maak het verschil
De man draaide zich om en rende weg terwijl ik mijn dienstwapen trok.
De man draaide zich om en rende weg nadat ik mijn dienstwapen trok.
De man draaide zich om en rende weg, maar ik trok mijn dienstwapen.
De man draaide zich om en rende weg, omdat ik mijn dienstwapen trok.
De man draaide zich om en rende weg, hoewel ik mijn dienstwapen trok.

De man draaide zich om en rende weg terwijl ik mijn dienstwapen trok.
De man draaide zich om en rende weg nadat ik mijn dienstwapen trok.
De man draaide zich om en rende weg, maar ik trok mijn dienstwapen.
De man draaide zich om en rende weg, omdat ik mijn dienstwapen trok.
De man draaide zich om en rende weg, hoewel ik mijn dienstwapen trok.

Slide 6 - Tekstslide

Signaalwoorden

Slide 7 - Woordweb

Slide 8 - Link

Aan de slag!
1) Werkboek, opdr. 4 (blz. 158): geconcentreerd lezen en maken!
2) Schrijf de verledentijdsvorm op van de volgende werkwoorden:
meten-vliegen-erven-reiken-betreden-wijzen-ervaren-aanbevelen-varen
Schrijf het voltooid deelwoord op van de volgende werkwoorden: herindelen-hergroeperen-screenen-gebruikmaken

Slide 9 - Tekstslide

Antwoorden verleden tijd
meten: maten                       vliegen: vlogen
erven:erfden                                      reiken: reikten
betreden:betraden
gieten:goten                            wijzen: wezen
ervaren: ervoer/ervaarde                        aanbevelen: aanbevolen
varen: voeren/vaarden

Slide 10 - Tekstslide

Antwoorden volt. dw.
herindelen: heringedeeld
hergroeperen: gehergroepeerd
screenen: gescreend
gebruikmaken: gebruikgemaakt

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Link

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurdde

Slide 13 - Quizvraag

Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekende
D
betekente

Slide 14 - Quizvraag

Aan het begin van het jaar (besteden, vt) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 15 - Quizvraag

Kies het juiste werkwoord:

"Het vliegtuig ..."
A
land
B
landt
C
lant

Slide 16 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 17 - Quizvraag

Toen hij gisteren niet (antwoorden) (verzuchten) ik dat ik er nu echt klaar mee ben.
A
antwoorde- verzuchtte
B
antwoordde, verzuchtte
C
antwoordde-verzuchte
D
antwoorde-verzuchte

Slide 18 - Quizvraag

(Worden) je broer ook zo gek van dat wachten?
A
Word
B
Wordt

Slide 19 - Quizvraag

Ik (vermoeden) dat jij dat ook niet echt grappig (vinden).
A
vermoet, vind
B
vermoedt, vindt
C
vermoed, vindt
D
vermoed, vind

Slide 20 - Quizvraag

Verder met...
StarttaalOnline 3F - werkwoordspelling gecombineerd
Haal je telkens een onvoldoende? Maak de opdracht en laat je antwoorden aan mij zien voordat je op controleren klikt.

Schriftelijke uitleg ligt op het bureau.

Slide 21 - Tekstslide

Afsluiting
Wat ga je van de inhoud van deze les onthouden?

Slide 22 - Tekstslide