hun of hen

hun en hen 
verwijswoorden 
als / dan
schrijven
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

hun en hen 
verwijswoorden 
als / dan
schrijven

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nederlands: twijfelwoorden
jou/jouw
dan/als
hun/hen/zij

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Trappen van vergelijking
‘Ik’ of ‘mij’?
  • Hij is even groot als/dan ik 
  • Hij is even groot als ik 
  • Ik ben groter als/dan hij
  • Ik ben groter dan hij

Slide 3 - Tekstslide

Alleen Tb1
Groter als...? Groter dan...? 
  • Mijn moeder is groter dan mijn vader.
  • Regel 1: 'dan' na vergrotende trap
  • Mijn moeder is groter dan hij / dan ik.
  • Regel 2: voor het goede pers.vnw: voeg persoonsvorm toe en je weet de juiste vorm!
  • ...groter dan hij (is) / dan ik (ben)


  • *groter dan hem / dan mij is dus fout

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

hun en hen
... zijn persoonlijke voornaamwoorden. Voornaamwoorden zijn in het algemeen woorden die in de plaats kunnen komen van naamwoorden (zelfstandige en bijvoeglijke). 

Met hun en hen verwijs je naar personen.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leuke kwestie....
hen of hun? 

hen--> na een voorzetsel + lv
hun --> mv (zonder voorzetsel ervoor)

Ik heb hun de verhuisdozen gegeven. (mvw)
Ik heb aan hen de verhuisdozen gegeven. (na voorzetsel)

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hun - hen - zij
'Hun' is een bezittelijk voornaamwoord/meewerkend voorwerp (voorzetsel+hen).
Ik geef aan hen advies.
Ik geef hun advies.
'Hen' is een persoonlijk voornaamwoord/lijdend voorwerp.
'Zij' is een persoonlijk voornaamwoord/onderwerp.
Zij pesten hen.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

hun of hen?
Hen
  • Bij een lijdend voorwerp (Ik heb hen gezien.)
  • Na een voorzetsel (Ik geef aan hen dat boek.)

Hun
  • Bij een meew. voorwerp zonder voorzetsel (Ik geef hun ...)
  • Bij een meervoudig bezittelijk voornaamwoord (hun spullen)
  • Hun is nooit een onderwerp!

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

uitleg: verwijzen
Je kunt onduidelijk verwijzen of verwijsfouten maken in:
  • het woordgeslacht (m/v/o/mv) --> lidwoord eerst!
  • hen / hun
  • het betrekkelijk voornaamwoord (die/dat/wat/wie/welke)
  • verschil in zaken / personen (die/wie)

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

uitleg: verwijzen
Je kunt onduidelijk verwijzen of verwijsfouten maken in:
  • het woordgeslacht (m/v/o/mv) --> lidwoord eerst!  Leer de uitgangen van vrouwelijke woorden (vereniging, politie etc.)
  • hen / hun (--> hen krijg je bij een lijdend voorwerp en bij een meewerkend voorwerp mét voorzetsel (geeft aan hen bloemen / heeft hen gezien.)
  • het betrekkelijk voornaamwoord (die/dat/wat/wie/welke) --> naar het-woorden verwijs je met 'dat' en je krijgt wat na onbepaalde woorden (alles wat...), na de overtreffende trap (het beste wat...) en als je verwijst naar een hele zin, wat nu hopelijk duidelijk is. 
  • naar de-woorden verwijs met je deze en die, deze en die verwijzen ook naar enkelvoudige de-woorden en meervoudige woorden. 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies