dubbele punt, aanhalingstekens, uitroepteken en telwoord

Leestekens
Doel: ik weet wanneer ik een dubbele punt, aanhalingsteken en uitroepteken moet schrijven.
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
Taal / spellingBasisschoolGroep 5,6

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Leestekens
Doel: ik weet wanneer ik een dubbele punt, aanhalingsteken en uitroepteken moet schrijven.

Slide 1 - Tekstslide

Dubbele punt
Geeft aan dat er informatie komt. 
Na een dubbele punt komt een stukje tekst wat iemand zegt. 

Bijvoorbeeld
Juf Merel zegt: Pak allemaal je boek.

Slide 2 - Tekstslide

Aanhalingsteken
Geeft een citaat aan (het stukje tekst wat iemand letterlijk zegt). Dat stukje tekst begint met een hoofdletter.

Bijvoorbeeld
Juf Merel zegt: 'Pak allemaal je boek.'

Slide 3 - Tekstslide

Uitroepteken
Staat aan het eind van een uitroep of bevel. 
Herken je vaak aan een kort zinnetje die aangeeft dat er een bevel komt. Bijvoorbeeld mama roept of de bakker schreeuwt

Bijvoorbeeld:
Smeer de broodjes! 
Kom hier!

Slide 4 - Tekstslide

uitroepteken of punt
Ik krijg een pakje van mama
A
.
B
!

Slide 5 - Quizvraag

uitroepteken of punt
Wat een verrassing
A
.
B
!

Slide 6 - Quizvraag

uitroepteken of punt
Ga weg
A
.
B
!

Slide 7 - Quizvraag

uitroepteken of punt
Hij is boos op zijn broertje
A
.
B
!

Slide 8 - Quizvraag

uitroepteken of punt
Jesse rent hard naar school
A
.
B
!

Slide 9 - Quizvraag

uitroepteken of punt
Blijf staan
A
.
B
!

Slide 10 - Quizvraag

Daan vraagt Wat wil je kopen?

Slide 11 - Open vraag

Ze roept Waar ben je?

Slide 12 - Open vraag

Druiven! zegt Jasmijn.

Slide 13 - Open vraag

Daan schreeuwt Hier ben ik!

Slide 14 - Open vraag

Ik weet wanneer ik een
dubbele punt, aanhalingsteken
en uitroepteken moet schrijven
Ja | Nee | Beetje

Slide 15 - Woordweb

Telwoord
Geeft een hoeveelheid aan. 

Ik heb vier zussen.
Ik heb één zus en twee broers.
Dan bestaat jullie gezien uit vier kinderen.
Dat klopt. En jouw gezin uit vijf kinderen.

Slide 16 - Tekstslide

Wat is het telwoord?
Ik heb twee blauwe knikkers.

Slide 17 - Open vraag

Wat is het telwoord?
Je bent al vijf minuten aan het dromen.

Slide 18 - Open vraag

Wat is het telwoord?
Ik ben al bijna zeven jaar.

Slide 19 - Open vraag

Wat is het telwoord?
Nog tien minuten en dan is het pauze.

Slide 20 - Open vraag

Wat is het telwoord?
Ik ga straks drie knikkers ruilen.

Slide 21 - Open vraag

Wat is het telwoord?
Ik heb vier beste vriendinnen.

Slide 22 - Open vraag

Ik weet wat een telwoord is.
Ja | Nee | Beetje

Slide 23 - Woordweb