Samengestelde zinnen : hoofd- en bijzin

Samengestelde zinnen
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Introductie

Les over zinnen en zinsstructuur.

Onderdelen in deze les

Samengestelde zinnen

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik
In de  vorige week hebben we geoefend met taalverzorging;
Herhaling samengestelde zinnen, hoofdzin, bijzin, onderschikking en nevenschikking.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Enkelvoudige en samengestelde zinnen

Er zijn zinnen met één persoonsvorm en zinnen met meer persoonsvormen. 

1. Een zin met één persoonsvorm heet een enkelvoudige zin:
           vb. Evelien werkt bij de bakker.

2. Een zin met meer dan één persoonsvorm heet 
    een samengestelde zin: 
            vb.  Evelien werkt bij de bakker, want zij bakt graag koekjes.
            vb.  Omdat Evelien graag koekjes bakt, werkt zij bij de                                 bakker.
 


Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Een samengestelde zin heeft altijd één persoonsvorm.
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Een zin met één persoonsvorm heet een enkelvoudige zin.
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Grote gezinnen worden zeldzaam, maar er bestaan nog altijd gezinnen met zes of meer kinderen.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 10 - Quizvraag

Zes studerende kinderen kunnen een behoorlijke kostenpost vormen voor ouders.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 11 - Quizvraag

Waarom had ze dat eigenlijk gedaan ?
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 12 - Quizvraag

Ik zuchtte diep en liep dan weer verder.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 13 - Quizvraag

Hij vroeg me hoe ik dat boek op de kop getikt had.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 14 - Quizvraag

Voegwoorden
  • In een samengestelde zin wordt vaak gebruik gemaakt van een voegwoord. Deze verbinden woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar. 
  • Voegwoorden zijn een soort cement.
  • Je kunt met voegwoorden zinnen aan elkaar plakken.

Slide 15 - Tekstslide

Voegwoorden

en, of, want, omdat, maar, aangezien
als, dat, doordat, terwijl, toen,...



Slide 16 - Tekstslide

voorbeeld
Ik ga naar huis want ik ben moe.
Ik ga naar huis. Ik ben moe.
Hij is geslaagd dus hij krijgt een diploma.
Hij is geslaagd. Hij krijgt een diploma.
Henk mag tv kijken of hij mag gamen.
Henk mag tv kijken. Hij mag gamen.

Slide 17 - Tekstslide

Kies uit: Wat zijn voegwoorden?
A
of, want, ik, hij
B
tafelpoot, stoelendans, kamerscherm
C
maar, want, omdat, en, of

Slide 18 - Quizvraag

Maak een correcte samengestelde zin met het voegwoord "want" en de persoonsvormen "viel" en "was"

Slide 19 - Open vraag

Maak een samengestelde zin met het voegwoord "of" en de persoonsvormen "krijg" en " kies"

Slide 20 - Open vraag

Maak er een samengestelde zin van:
Ilse heeft haar kamer geverfd. Het is niet mooi geworden.

Slide 21 - Open vraag

Ik lust echt geen patat. Ik ga niet naar McDonald's.

Slide 22 - Open vraag

Ik weet het verschil tussen een samengestelde en enkelvoudige zin, kan hoofd- en bijzin onderscheiden.
Ik kan voegwoorden herkennen.
010

Slide 23 - Poll