21 januari

21 januari
  • Vrijdag is de toets over spelling en formuleren
  • Vorige les: herhaling spelling
  • Volgende les: herhaling werkwoordspelling
  • Deze les: herhaling FORMULEREN
  • Kies je voor zelfstandig voorbereiden van spelling óf verder lezen in boek 7, ga dan achter in de klas zitten

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

21 januari
  • Vrijdag is de toets over spelling en formuleren
  • Vorige les: herhaling spelling
  • Volgende les: herhaling werkwoordspelling
  • Deze les: herhaling FORMULEREN
  • Kies je voor zelfstandig voorbereiden van spelling óf verder lezen in boek 7, ga dan achter in de klas zitten

Slide 1 - Tekstslide

Formuleren en spelling
Toets van vrijdag
  • Toetsen Nederlands -1 
  •  Betoog
  • Beschouwing
  • CSE

Slide 2 - Tekstslide

Formuleren
dubbelop
fouten met verwijswoorden
incongruentie
dat/als constructie
foutieve samentrekking
foutieve beknopte bijzin
geen symmetrie
 

Slide 3 - Tekstslide

Formuleren
Dubbelop
  1. onjuiste herhaling
  2. tautologie
  3. pleonasme
  4. contaminatie
  5. dubbele ontkenning

Slide 4 - Tekstslide

Onjuiste herhaling
Als een vast voorzetsel ten onrechte twee keer wordt gebruikt, is dat een onjuiste herhaling.


In de plannen van het kabinet om de hypoyheekrenteaftrek af te schaffen zien de meeste Nederlanders niets in.

Slide 5 - Tekstslide

Tautologie
Bij tautologie wordt hetzelfde nog eens gezegd met andere woorden. 
Deze woorden moeten tot dezelfde woordsoort behoren 
Een tautologie werkt versterkend. 

Een voorbeeld van tautologie is: mijn ouders blijven voor eeuwig en altijd bij elkaar.

Slide 6 - Tekstslide

Pleonasme
Bij pleonasme wordt aan een zelfstandig naamwoord een 
bijvoeglijk naamwoord toegevoegd, met dezelfde eigenschap 
als het zelfstandig naamwoord. 

Een voorbeeld van pleonasme is: Buiten ligt er heel veel witte sneeuw.

Slide 7 - Tekstslide

Contaminatie
- Als twee woorden of uitdrukkingen worden verward en ten onrechte worden vermengd, heet dat een contaminatie.

Het kost duur
Ik zal dat nachecken (nakijken of checken).
De docent print de antwoorden uit.


Slide 8 - Tekstslide

Een ontkennend woord wordt ten onrechte gecombineerd met nóg een ontkennend woord. 

Ik drink nooit geen cola. 
Ik ben daar nooit niet geweest.

Slide 9 - Tekstslide

Welke zin heeft dubbele ontkenning?
A
De schoolleiding wil voorkomen dat er geen introducees op het feest komen.
B
Ik ontken dat ik daar ben geweest.
C
Mijn broer zal dit jaar over moeten doen tenzij hij beter zijn best doet.
D
Met deze grote paraplu voorkom je dat je nat wordt.

Slide 10 - Quizvraag

Waar is sprake van een pleonasme?
A
roze etui
B
houten stoel
C
ronde cirkel
D
gouden ring

Slide 11 - Quizvraag

In welke zin komt een contaminatie voor?
A
We hebben de kast uit het huis getild met behulp van de jongen.
B
Excuses uwerzijds zouden zeer welkom zijn.
C
Vroeger of later zal de economische crisis wel afgelopen zijn.
D
Hij kreeg ongenadeloos op zijn kop.

Slide 12 - Quizvraag

In welke zin staat een tautologie?
A
Ik snoep meestal in de nacht
B
Ik drink nooit tijdens het rijden
C
Ik eet enkel en alleen friet
D
Ik slaap meer dan acht uur

Slide 13 - Quizvraag

In welke zin is sprake van een pleonasme?
A
Deze man is depressief omdat hij door herinneringen uit het verleden wordt gekweld.
B
Het beste dat je kunt doen met die lelijke wond is naar de dokter gaan.
C
De nieuwe leden werden gevraagd de contributie steeds voor het einde van de maand te betalen.
D
Pieter studeert nu veel langer, maar de nieuwe studie bevalt hem echter beter.

Slide 14 - Quizvraag

In welke staat geen tautologie?
A
Niettemin ben ik toch tevreden
B
We wisten dit reeds weken al.
C
De wielrenner is vliegensvlug omhoog gestegen.
D
Want dat is immers duidelijk.

Slide 15 - Quizvraag

In welke zin staat een contaminatie?
A
Ik besef me dat ik mijn telefoon vergeten ben.
B
John liep hoestend en proestend de klas uit.
C
Ik erger me ontzettend aan hem.
D
Die nieuwe i-phone kost verschrikkelijk veel.

Slide 16 - Quizvraag

Welke zin heeft een dubbele ontkenning?
A
Gisteren ben ik naar de bioscoop geweest
B
Mijn vader is truckchauffeur
C
Ik ben nooit niet ziek
D
Mijn moeder is kapster

Slide 17 - Quizvraag

Waar staat geen pleonasme?
A
Het vliegtuig daalde langzaam omlaag.
B
€400,- is mijn uiterste limiet.
C
De jongens voetballen op het groene gras
D
Maar dat is echter niet waar.

Slide 18 - Quizvraag

Welke vorm van dubbelop staat dan in de zin 'Maar dat is echter niet waar'?
A
Contaminatie
B
Dubbele ontkenning
C
Tautologie
D
Onjuiste herhaling

Slide 19 - Quizvraag

Aan haar heb ik echt een hekel aan.
A
Dubbele ontkenning
B
Onjuiste herhaling
C
Contaminatie
D
Tautologie

Slide 20 - Quizvraag

Verwijswoorden
Verwijswoorden wijzen vooruit of terug naar woorden, woordgroepen of zinnen. Het antecedent (datgene waarnaar verwezen wordt) bepaalt welk verwijswoord je moet gebruiken.

Slide 21 - Tekstslide

Is er goed verwezen?
Hem werd een contract aangeboden die nogal wat onduidelijkheden bevatte.
A
Juist
B
Onjuist - die
C
Onjuist - hem
D
Onjuist - wat

Slide 22 - Quizvraag

Verwijzen
naar de-woorden met die of deze:
De deur die...

naar het-woorden met dat of dit:
Het deurtje dat...

Slide 23 - Tekstslide

Is er goed verwezen?
Dat is het beste dat ik ooit gedaan heb.
A
juist
B
onjuist

Slide 24 - Quizvraag

Verwijzen met dat / wat

  • Dat bij zelfstandige naamwoorden
  • Wat bij onbepaalde woorden: iets / alles, wat...
  • Wat bij zelfstandig gebruikte bv nw, rangtelwoorden:
  • Het leukste wat...   Het eerste wat....
  • Wat bij verwijzen naar hele zinnen: ze kregen een broertje, wat ze heel leuk vonden.
  • Ze kregen een broertje, dat ze heel leuk vonden


Slide 25 - Tekstslide

Is er goed verwezen?

De jongen met wie ik tennis, is ziek.
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Is er goed verwezen?

Gisteren voelde ik me niet lekker, wat erg vervelend was.
A
juist
B
onjuist

Slide 27 - Quizvraag

Incongruentie
een zin is congruent als de persoonsvorm en het onderwerp gelijk in getal zijn. Als dit niet het geval is, spreek je van een incongruente zin.

Slide 28 - Tekstslide

In welke zin is sprake van incongruentie?
A
Ik zie een zwerm bijen die voorbij vliegen.
B
De meeste softdrugs zijn in Nederland toegestaan.
C
Er is een aantal kinderen verkouden geworden deze week.
D
De media geven het publiek een verkeerd beeld.

Slide 29 - Quizvraag

 dat/als - constructie
Eerst het zinsdeel beginnend met dat, daarna het zinsdeel met als.
Als... achter in de zin.

Slide 30 - Tekstslide

Samentrekkingen
In zinnen die verbonden zijn door en of maar kun je soms één of meer zinsdelen weglaten.

Weglating mag alleen als de woorden die je weglaat in beide zinnen:
--> dezelfde grammaticale vorm hebben (enkelvoud of meervoud)
--> dezelfde betekenis hebben
 --> dezelfde grammaticale functie hebben (onderwerp, meewerkend voorwerp, koppelwerkwoord etc).

Slide 31 - Tekstslide

Foutieve samentrekking of niet?
Zij wordt geaccepteerd en arts.
A
correct
B
foutieve samentrekking: getal
C
foutieve samentrekking: betekenis
D
foutieve samentrekking: grammaticale functie

Slide 32 - Quizvraag

Zij wordt geaccepteerd en arts
Zij wordt geaccepteerd en 
(zij wordt) arts
  • Zij: correct (getal, betekenis, grammaticale functie - OW)
  • Wordt: fout!
  • wordt (HWW) geaccepteerd
  • wordt (KWW) arts

Slide 33 - Tekstslide

In welke zin is sprake van een foutieve samentrekking?
A
Deze man is depressief omdat hij door herinneringen uit het verleden wordt gekweld.
B
Het beste dat je kunt doen met die lelijke wond is naar de dokter gaan.
C
Tijdens het gala werd Peter tot beste coach en Marijke en Petra tot meest sportieve speelsters uitgeroepen.
D
Ik gaf hem een mooi cadeautje en haar ook

Slide 34 - Quizvraag