H1 pluriforme samenleving

PLURIFORME SAMENLEVING 
Hoofdstuk 1 Cultuur & identiteit 
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijkundeMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 3,4

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

PLURIFORME SAMENLEVING 
Hoofdstuk 1 Cultuur & identiteit 

Slide 1 - Tekstslide

Nederland is een pluriforme samenleving
pluriform = veel vormen 

pluriforme samenleving: samenleving met verschillende culturen en leefstijlen. 

Slide 2 - Tekstslide

cultuur
cultuur: zijn alle waarden, normen, gewoontes en tradities van een groep. 

dominante cultuur: de cultuur van de meeste mensen in een samenleving

subcultuur: een groep mensen met cultuurkenmerken die afwijken van de dominante cultuur 

Kan je bij meerdere subculturen horen? 

Slide 3 - Tekstslide

naar de moskee gaan hoort bij
A
dominante cultuur
B
subcultuur

Slide 4 - Quizvraag

Stamppot eten hoort bij
A
dominante cultuur
B
subcultuur

Slide 5 - Quizvraag

Carnaval vieren hoort bij
A
dominante cultuur
B
subcultuur

Slide 6 - Quizvraag

Fietsen naar school of werk hoort bij
A
dominante cultuur
B
subcultuur

Slide 7 - Quizvraag

cultuurverschillen ontstaan door
  • stad of platteland: op het platteland is bijvoorbeeld meer sociale controle. 
     sociale controle is dat mensen op elkaar letten. 
  • inkomen en maatschappelijke positie 
  • land van herkomst voor jou en/of je (voor) ouders:
     mensen met een migratieachtergrond: als iemand zelf of één  of beide ouders in het   buitenland zijn geboren. 
     autochtoon: iemand die zelf en waarvan beide ouders in NL geboren zijn. 
  • leeftijd 
  • mannen en vrouwen :rolpatronen zijn ongeschreven regels over gedrag dat van mannen en vrouwen wordt verwacht
  • godsdienst 

Slide 8 - Tekstslide

Extra begrippen
- Allochtoon: Mensen met een migratie-achtergrond zijn zelf in het buitenland geboren, of minimaal één van hun ouders is in het buitenland geboren.


- Autochtonen: zijn mensen waarvan beide ouders en zijzelf in Nederland geboren zijn.


- Etnisch= mensen die tot een bepaald volk horen. Ze delen dezelfde geschiedenis en cultuur, bv. taal, eten, religie, man-vrouwverhouding.


- Buitenlanders: mensen die geen Nederlands paspoort hebben.

- Immigrant: iemand die een land binnenkomt om er te wonen.
- Emigrant: iemand die een land verlaat om ergens anders te gaan wonen.



Slide 9 - Tekstslide

Wat zijn rolpatronen?
A
Rolpatronen zijn hetzelfde als beeldvorming.
B
Rolpatronen zijn aangeboren.
C
Rolpatronen geven aan welk gedrag van je verwacht wordt.
D
Rolpatronen zijn gekleurde stukken behang.

Slide 10 - Quizvraag

Pluriforme Samenleving
A
De cultuur van een kleine groep mensen binnen de samenleving.
B
Een samenleving die 'veel vorming' of 'veel kleurig'.
C
Iemand dat tot een bepaalde volk behoort.
D
De waarde, normen en gewoontes van de meeste mensen in het land.

Slide 11 - Quizvraag

 identiteit
Hoe je wordt wie je bent wordt grotendeels bepaald door: 

- Socialisatie en internalisatie
- Identificatie 
-Karakter en ervaringen

Slide 12 - Tekstslide

Socialisatie en internalisatie
Socialisatie: het aanleren van de cultuurkenmerken van een groep of samenleving. Voornamelijk het aanleren van de normen en waarden.


Internalisatie: aangeleerde waarden, normen en gewoonten zijn een automatisch deel van je gedrag geworden.



Socialiserende instituties (van wie leer je de cultuurkenmerken, normen en waarden):
- ouders, werk
- school, vrienden 
- media 

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Internalisatie is
A
Bewust of onbewust aanleren van normen en waarden
B
Letten op hoe mensen zich gedragen
C
Aangeleerde normen en waarden gaan automatisch
D
Laten weten of iemand iets goed of fout doet

Slide 15 - Quizvraag

Identificatie
Identificatie: je wilt op iemand lijken en je neemt het gedrag van die persoon over.



Karakter en ervaringen
- Je karakter hoort bij je aangeboren eigenschappen.
- Maar ook je ervaringen hebben invloed op je.

Je persoonlijke identiteit
-Bestaat uit de dingen die je hebt geleerd, de dingen die je bewust of onbewust hebt overgenomen, je ervaringen en je aangeboren eigenschappen.

Slide 16 - Tekstslide

Groepsidentiteit
Mensen zijn uniek, maar horen ook altijd bij een groep. Limburgers zijn een groep, net als moslims, of Vitesse-supporters.


- Bij groepsidentificatie: voel je je verbonden met een groep mensen, omdat je dezelfde kenmerken of gewoonten hebt.


In een groep ontstaat een wij-gevoel: het gevoel dat je bij elkaar hoort.

Maar met ‘wij’ kan je ook mensen uitsluiten: ‘zij’. Uitsluiting betekent dat je er niet bij hoort.

Slide 17 - Tekstslide

Identificatie:
A
zie je alleen bij jonge mensen die willen voldoen aan de groepsdruk.
B
is het imiteren van iemand waar je tegen opkijkt.
C
betekent dat je kenmerken van jezelf in een ander herkent.
D
ontstaat als mensen botsen met de normen van hun groep.

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Vier invalshoeken van maatschappijkunde
    1. Het gaat om een situatie die veel mensen onwenselijk/onprettig vinden​
    2. Er bestaan verschillende meningen over de oplossing van het probleem​
    3. Het probleem krijgt de aandacht van de media​
    4. Het probleem optreden van de overheid (of politiek) worden opgelost/aangepakt (of kan door middel van gezamenlijke actie worden opgelost/aangepakt)

    Slide 20 - Tekstslide

    Invalshoeken
    • Politiek-juridische invalshoek 
    • Sociaal-economische invalshoek 
    • Sociaal-culturele invalshoek 
    • Veranderings- en vergelijkende invalshoek  

    Slide 21 - Tekstslide

    Politiek-juridisch ​
    Kernwoorden zijn; politici (Kamerleden, burgemeesters, wethouders, ministers), wetten/wetgeving, politieke partijen, macht etc. etc. ​
    Passende vraag is “welke regels of wetten bestaan erover?“

    Slide 22 - Tekstslide

    Sociaaleconomisch​
    Kernwoorden zijn; welvaart, economie, inkomen, arbeidsmarkt, bedrijven/winkels en financiën, maatschappelijke ongelijkheid etc. etc. ​
    Passende vraag is “wie hebben er belang bij

    Slide 23 - Tekstslide

    Sociaal-cultureel​
    Kernwoorden zijn; waarden, normen, cultuur en culturele kenmerken, media en meningen, pluriformiteit etc. etc. ​
    Passende vraag is “wat vinden mensen ervan?”

    Slide 24 - Tekstslide

    Veranderings- en vergelijkend​
    Kernwoorden zijn; vroeger en nu, regio X en regio Y.​
    Passende vraag is “hoe werd er vroeger, of wordt er nu in andere samenlevingen over gedacht?

    Slide 25 - Tekstslide

    Sociaal-Cultureel
    Sociaal-Economisch
    Veranderings-Vergelijkend
    Politiek-Juridisch

    Slide 26 - Sleepvraag

    De crisis is voorbij. Er is toch meer werkloosheid bij het midden- en kleinbedrijf. Dit past bij:
    A
    de sociaal-culturele invalshoek
    B
    de sociaaleconomische invalshoek
    C
    de politiek-juridische invalshoek
    D
    de vergelijkende invalshoek

    Slide 27 - Quizvraag

    Christen-Unie noemt 'Baby te huur' ongepast en onfatsoenlijk.
    Dit past bij de
    A
    politiek-juridische invalshoek
    B
    sociaal-culturele invalshoek
    C
    sociaaleconomische invalshoek
    D
    veranderings- en vergelijkende invalshoek

    Slide 28 - Quizvraag


    A
    Politiek-Juridische invalshoek
    B
    Sociaal-economische invalshoek
    C
    Sociaal-culturele invalshoek
    D
    Veranderings- en vergelijkende invalshoek

    Slide 29 - Quizvraag


    Welke invalshoek herken je? 
    A
    Politiek-juridische invalshoek
    B
    Sociaal-economische invalshoek
    C
    Sociaal-culturele invalshoek
    D
    Veranderings-vergelijkende invalshoek

    Slide 30 - Quizvraag