H1 pluriforme samenleving

PLURIFORME SAMENLEVING 
Hoofdstuk 1 Cultuur & identiteit 
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijkundeMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 3,4

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

PLURIFORME SAMENLEVING 
Hoofdstuk 1 Cultuur & identiteit 

Slide 1 - Tekstslide

inhoudsopgave 
  1. voorkennis controleren 10 minuten 
  2. uitleg 30 minuten 
  3. afsluiting 10 minuten. 

Slide 2 - Tekstslide

cultuur

Slide 3 - Woordweb

identiteit

Slide 4 - Woordweb

Na deze les kan ik 
  • uitleggen wat cultuur is 
  • voorbeelden geven van verschillende subculturen 
  • uitleggen waarom Nederland een pluriforme samenleving is
  • uitleggen wat identiteit is 
  • voorbeelden geven van socialisatie  & internalisatie 
  • het verschil benoemen van een wij-zij cultuur

Slide 5 - Tekstslide

Nederland is een pluriforme samenleving
pluriform = veel vormen 

pluriforme samenleving: samenleving met verschillende culturen en leefstijlen. 

Slide 6 - Tekstslide

cultuur
cultuur: zijn alle waarden, normen, gewoontes en tradities van een groep. 

dominante cultuur: de cultuur van de meeste mensen in een samenleving

subcultuur: een groep mensen met cultuurkenmerken die afwijken van de dominante cultuur 

Kan je bij meerdere subculturen horen? 

Slide 7 - Tekstslide

naar de moskee gaan hoort bij
A
dominante cultuur
B
subcultuur

Slide 8 - Quizvraag

Stamppot eten hoort bij
A
dominante cultuur
B
subcultuur

Slide 9 - Quizvraag

Carnaval vieren hoort bij
A
dominante cultuur
B
subcultuur

Slide 10 - Quizvraag

Fietsen naar school of werk hoort bij
A
dominante cultuur
B
subcultuur

Slide 11 - Quizvraag

cultuurverschillen ontstaan door
  • stad of platteland: op het platteland is bijvoorbeeld meer sociale controle. 
     sociale controle is dat mensen op elkaar letten. 
  • inkomen en maatschappelijke positie 
  • land van herkomst voor jou en/of je (voor) ouders:
     mensen met een migratieachtergrond: als iemand zelf of één  of beide ouders in het   buitenland zijn geboren. 
     autochtoon: iemand die zelf en waarvan beide ouders in NL geboren zijn. 
  • leeftijd 
  • mannen en vrouwen :rolpatronen zijn ongeschreven regels over gedrag dat van mannen en vrouwen wordt verwacht
  • godsdienst 

Slide 12 - Tekstslide

Extra begrippen
- Allochtoon: Mensen met een migratie-achtergrond zijn zelf in het buitenland geboren, of minimaal één van hun ouders is in het buitenland geboren.


- Autochtonen: zijn mensen waarvan beide ouders en zijzelf in Nederland geboren zijn.


- Etnisch= mensen die tot een bepaald volk horen. Ze delen dezelfde geschiedenis en cultuur, bv. taal, eten, religie, man-vrouwverhouding.


- Buitenlanders: mensen die geen Nederlands paspoort hebben.

- Immigrant: iemand die een land binnenkomt om er te wonen.
- Emigrant: iemand die een land verlaat om ergens anders te gaan wonen.



Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

1

Slide 15 - Video

01:25
Welk begrip past bij deze video?
A
mensen met migratieachtergrond
B
rolpatroon
C
sociale controle

Slide 16 - Quizvraag

Dominante cultuur
Subcultuur

Slide 17 - Sleepvraag

Cultuurverschillen tussen mensen ontstaan door verschillende factoren, bijvoorbeeld je leeftijd.

Noem nog drie factoren die leiden tot cultuurverschillen.

Slide 18 - Open vraag

Wat zijn rolpatronen?
A
Rolpatronen zijn hetzelfde als beeldvorming.
B
Rolpatronen zijn aangeboren.
C
Rolpatronen geven aan welk gedrag van je verwacht wordt.
D
Rolpatronen zijn gekleurde stukken behang.

Slide 19 - Quizvraag

Pluriforme Samenleving
A
De cultuur van een kleine groep mensen binnen de samenleving.
B
Een samenleving die 'veel vorming' of 'veel kleurig'.
C
Iemand dat tot een bepaalde volk behoort.
D
De waarde, normen en gewoontes van de meeste mensen in het land.

Slide 20 - Quizvraag

 identiteit
Hoe je wordt wie je bent wordt grotendeels bepaald door: 

- Socialisatie en internalisatie
- Identificatie 
-Karakter en ervaringen

Slide 21 - Tekstslide

Socialisatie en internalisatie
Socialisatie: het aanleren van de cultuurkenmerken van een groep of samenleving. Voornamelijk het aanleren van de normen en waarden.


Internalisatie: aangeleerde waarden, normen en gewoonten zijn een automatisch deel van je gedrag geworden.



Socialiserende instituties (van wie leer je de cultuurkenmerken, normen en waarden):
- ouders, werk
- school, vrienden 
- media 

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Internalisatie is
A
Bewust of onbewust aanleren van normen en waarden
B
Letten op hoe mensen zich gedragen
C
Aangeleerde normen en waarden gaan automatisch
D
Laten weten of iemand iets goed of fout doet

Slide 24 - Quizvraag

Identificatie
Identificatie: je wilt op iemand lijken en je neemt het gedrag van die persoon over.



Karakter en ervaringen
- Je karakter hoort bij je aangeboren eigenschappen.
- Maar ook je ervaringen hebben invloed op je.

Je persoonlijke identiteit
-Bestaat uit de dingen die je hebt geleerd, de dingen die je bewust of onbewust hebt overgenomen, je ervaringen en je aangeboren eigenschappen.

Slide 25 - Tekstslide

Groepsidentiteit
Mensen zijn uniek, maar horen ook altijd bij een groep. Limburgers zijn een groep, net als moslims, of Vitesse-supporters.


- Bij groepsidentificatie: voel je je verbonden met een groep mensen, omdat je dezelfde kenmerken of gewoonten hebt.


In een groep ontstaat een wij-gevoel: het gevoel dat je bij elkaar hoort.

Maar met ‘wij’ kan je ook mensen uitsluiten: ‘zij’. Uitsluiting betekent dat je er niet bij hoort.

Slide 26 - Tekstslide

Identificatie:
A
zie je alleen bij jonge mensen die willen voldoen aan de groepsdruk.
B
is het imiteren van iemand waar je tegen opkijkt.
C
betekent dat je kenmerken van jezelf in een ander herkent.
D
ontstaat als mensen botsen met de normen van hun groep.

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide

Persoonlijke identiteit
Groeps-
identiteit
Karakter
Tradities
Wij-gevoel
"Ik ben nieuwsgierig"
"Ik ben Ajacied"
"Ik ben moslim"

Slide 29 - Sleepvraag

Vier invalshoeken van maatschappijkunde
    1. Het gaat om een situatie die veel mensen onwenselijk/onprettig vinden​
    2. Er bestaan verschillende meningen over de oplossing van het probleem​
    3. Het probleem krijgt de aandacht van de media​
    4. Het probleem optreden van de overheid (of politiek) worden opgelost/aangepakt (of kan door middel van gezamenlijke actie worden opgelost/aangepakt)

    Slide 30 - Tekstslide

    Invalshoeken
    • Politiek-juridische invalshoek 
    • Sociaal-economische invalshoek 
    • Sociaal-culturele invalshoek 
    • Veranderings- en vergelijkende invalshoek  

    Slide 31 - Tekstslide

    Politiek-juridisch ​
    Kernwoorden zijn; politici (Kamerleden, burgemeesters, wethouders, ministers), wetten/wetgeving, politieke partijen, macht etc. etc. ​
    Passende vraag is “welke regels of wetten bestaan erover?“

    Slide 32 - Tekstslide

    Sociaaleconomisch​
    Kernwoorden zijn; welvaart, economie, inkomen, arbeidsmarkt, bedrijven/winkels en financiën, maatschappelijke ongelijkheid etc. etc. ​
    Passende vraag is “wie hebben er belang bij

    Slide 33 - Tekstslide

    Sociaal-cultureel​
    Kernwoorden zijn; waarden, normen, cultuur en culturele kenmerken, media en meningen, pluriformiteit etc. etc. ​
    Passende vraag is “wat vinden mensen ervan?”

    Slide 34 - Tekstslide

    Veranderings- en vergelijkend​
    Kernwoorden zijn; vroeger en nu, regio X en regio Y.​
    Passende vraag is “hoe werd er vroeger, of wordt er nu in andere samenlevingen over gedacht?

    Slide 35 - Tekstslide

    Sociaal-Cultureel
    Sociaal-Economisch
    Veranderings-Vergelijkend
    Politiek-Juridisch

    Slide 36 - Sleepvraag

    De crisis is voorbij. Er is toch meer werkloosheid bij het midden- en kleinbedrijf. Dit past bij:
    A
    de sociaal-culturele invalshoek
    B
    de sociaaleconomische invalshoek
    C
    de politiek-juridische invalshoek
    D
    de vergelijkende invalshoek

    Slide 37 - Quizvraag

    Christen-Unie noemt 'Baby te huur' ongepast en onfatsoenlijk.
    Dit past bij de
    A
    politiek-juridische invalshoek
    B
    sociaal-culturele invalshoek
    C
    sociaaleconomische invalshoek
    D
    veranderings- en vergelijkende invalshoek

    Slide 38 - Quizvraag


    A
    Politiek-Juridische invalshoek
    B
    Sociaal-economische invalshoek
    C
    Sociaal-culturele invalshoek
    D
    Veranderings- en vergelijkende invalshoek

    Slide 39 - Quizvraag


    Welke invalshoek herken je? 
    A
    Politiek-juridische invalshoek
    B
    Sociaal-economische invalshoek
    C
    Sociaal-culturele invalshoek
    D
    Veranderings-vergelijkende invalshoek

    Slide 40 - Quizvraag

    Politiek-juridische invalshoek
    Sociaal-economische invalshoek
    Sociaal-culturele invalshoek 
    Veranderende en vergelijkende invalshoek
    Hoe was dat vroeger? 
    Hoe is dat op een andere plaats?
    Hoe kijkt een andere groep daar tegen aan?
    Wie heeft daar belang bij?
    Wat is de maatschappelijke positie?
    Welke waarden en normen spelen een rol?
    Hoe functioneren de wetten?
    Welke mogelijkheden zijn er om het beleid te veranderen?

    Slide 41 - Sleepvraag