les verbes pronominaux

Place Charles de Gaulle, Poitiers
les verbes pronominaux
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3,4

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Place Charles de Gaulle, Poitiers
les verbes pronominaux

Slide 1 - Tekstslide

Aujourd'hui 
on va corriger le test + réviser chapitre 1


Slide 2 - Tekstslide

Les verbes pronominaux
Net als in het Nederlands heeft het Frans ook wederkerende werkwoorden (werkwoorden die met een wederkerend voornaamwoord gecombineerd kunne worden)

                  Ik was me                                           Je  me lave                  

Slide 3 - Tekstslide

Les verbes pronominaux
In het Nederlands gaat het wederkerend voornaamwoord NA het werkwoord. 

Ik herinner me

Slide 4 - Tekstslide

Les verbes pronominaux
Maar in het Frans gaat het wederkerend voornaamwoord VOOR het werkwoord. 
 
Ik herinner me                                            Je me souviens

zich herinneren                                                    se souvenir 

Slide 5 - Tekstslide

Les verbes pronominaux
Je
me
je me lave
Ik was me 
Tu
te
tu te laves
Je wast je
Il / Elle/ On
se
il se lave
Hij/Zij wast zich
Nous
nous
nous nous lavons
We wassen ons
Vous
vous
vous vous lavez
Jullie wassen je
Ils / Elles 
se
elles se lavent
Ze wassen zich

Slide 6 - Tekstslide

Les verbes pronominaux
Let op : Als het werkwoord met een klinker begint : 

Je
m'
Je m'amuse
Ik amuseer me
Tu
t'
Tu t'amuses
Je amuseert je
Il / Elle / On 
s'
On s'amuse
Hij/Zij amuseert zich
Ils / Elles
s'
Ils s'amusent
Zij amuseren zich

Slide 7 - Tekstslide

Werkwoorden op -er in présent
Hele werkwoord -er = stam            Stam + uitgang
Je + e
Tu + es
Il /elle/on + e
Nous + ons
Vous + ez
Ils/elles + ent 

Slide 8 - Tekstslide

Vul in
"Je (...) souviens" (Ik herinner me)

Slide 9 - Open vraag

Vul in
"Tu (...) laves" (Je wast je)

Slide 10 - Open vraag

Vul in
"On ( ... ) enfuit" (We lopen weg)

Slide 11 - Open vraag

Vul in
"Nous (...) préparons" (We bereiden ons voor)

Slide 12 - Open vraag

Vul in
"Vous (...) exprimez" (Jullie drukken je uit)

Slide 13 - Open vraag

Vul
"Ils (...) noient"(Ze verdrinken )

Slide 14 - Open vraag

Les verbes pronominaux 
In ontkennende zinnen - standaard:

ne (n') + werkwoord + pas 

Je sais.                              Je ne sais pas. 


Slide 15 - Tekstslide

Les verbes pronominaux 
In ontkennende zinnen met wederkerende werkwoorden: 

ne + voornaamwoord + hulpwerkwoord + pas

Ik amuseer me niet                                  Je ne m'amuse pas 



Slide 16 - Tekstslide

Mettez dans le bon ordre:
se-ne-pas-il-baigne

Slide 17 - Open vraag

Mettez dans le bon ordre:
souviens-je-me-ne-pas

Slide 18 - Open vraag

Mettez dans le bon ordre:
nous-nous-ne-pas-inquiétons

Slide 19 - Open vraag

Passé composé 
- De wederkerende werkwoorden hebben altijd als hulpwerkwoord : être. En om die reden dus ook soms een extra e, s, es.  

"Je me suis levé" 
"Elle s'est préparée" 
"Nous nous sommes inquiétés" 


Slide 20 - Tekstslide

Welke zin is correct ?
A
Je suis me lavé.
B
Je me suis lavé.
C
J'ai me lavé.
D
Je me ai lavé.

Slide 21 - Quizvraag

Welke zin is correct ?
A
Nous nous sommes préparé.
B
Nous sommes nous préparés.
C
Nous nous avons préparés.
D
Nous nous sommes préparés.

Slide 22 - Quizvraag

Les verbes pronominaux 
Voor de ontkennende zinnen met le passé composé : 

"Je ne me suis pas levé" 

Dus nog steeds: 
ne + wederkerend voornaamwoord + hulpwerkwoord (+rest)

Slide 23 - Tekstslide

Welke zin is correct ?
"Ik heb me geen zorgen gemaakt"
A
Je ne me suis inquiété pas
B
Je me ne suis inquiété pas
C
Je ne me suis pas inquiété
D
Je suis ne me pas inquiété

Slide 24 - Quizvraag

Welke zin is correct ?
"We hebben ons geen zorgen gemaakt"
A
Nous ne nous sommes pas inquiétés
B
Nous nous ne sommes pas inquiétés
C
Nous ne nous sommes inquiétés pas
D
Nous sommes ne pas nous inquiétés

Slide 25 - Quizvraag

Let op ! 
Sommige wederkerende werkwoorden zijn niet wederkerend in het Nederlands, maar wel in het Frans. Zoals: 
wakker worden = se réveiller
in slaap vallen = s'endormir
naar bed gaan = se coucher
opstaan = se lever 
heten = s'appeler
weggaan = s'en aller
trainen = s'entraîner

Slide 26 - Tekstslide

Chapitre 1
- les verbes pronominaux: gram A
- avoir, être, faire et vivre (in alle tijden): gram B

Slide 27 - Tekstslide

je, s'ennuyer, présent

Slide 28 - Open vraag

je, se préparer, passé composé

Slide 29 - Open vraag

ma soeur, s'amuser, imparfait

Slide 30 - Open vraag

ils, se débrouiller, futur

Slide 31 - Open vraag

tu, s'habiller, futur

Slide 32 - Open vraag

nous, s'intéresser, présent

Slide 33 - Open vraag

vous (m, mv), s'amuser, passé composé

Slide 34 - Open vraag

je, se laver, imparfait

Slide 35 - Open vraag

je, vivre, présent
ils, avoir, présent
je, être, futur
je, faire, conditionnel
ils, être, conditionnel
nous, avoir, imparfait
vous, vivre, imparfait
ils, être, présent
je, avoir, futur
je, faire, futur
vous, être, imparfait
nous, faire, présent
faisons
serai
viviez
ferai
sont
seraient
vis
aurai
avions
étiez
ont
ferais

Slide 36 - Sleepvraag

Pière est bon en francais

Louis est (het best) en français.

Slide 37 - Open vraag

Welk Franse woord gebruik je om aan te geven dat iets "meer" is?
A
Plus
B
Moins
C
Aussi
D
Que

Slide 38 - Quizvraag

Welk Franse woord gebruik je om aan te geven dat iets "minder" is?
A
Plus
B
Moins
C
Aussi
D
Que

Slide 39 - Quizvraag

Welk Franse woord gebruik je om aan te geven dat iets "even.." is?
A
Plus
B
Moins
C
Aussi
D
Que

Slide 40 - Quizvraag

Vul de zin aan --> 'sneller dan':
Le train (m) est ............ le bus. (snel +)

Slide 41 - Open vraag

Vul de zin aan --> 'minder oud dan':
Ma mère (v;ev) est .............................. mon père. (oud -)

Slide 42 - Open vraag

Welk van onderstaande bijvoeglijke naamwoorden is onregelmatig in de trappen van vergelijking?
A
Vieux
B
Bon
C
Gentil
D
Nouveau

Slide 43 - Quizvraag

Hoe zeg je:
Henk is "beter" in Frans
Henk est ___________ en français
A
Plus bon
B
Plus meilleur
C
Plus bien
D
Meilleur

Slide 44 - Quizvraag

Wat moet je invullen op de puntjes?
Le film est ... bon ... le livre.
=
De film is even goed als het boek
A
Plus ... que
B
Moins ... que
C
Aussi ... que
D
Égal ... que

Slide 45 - Quizvraag

Wat moet je invullen op de puntjes?
La fille est ... grande ... toi.
=
Het meisje is minder groot dan jij.

Slide 46 - Open vraag

Hoe maak je in het Frans de overtreffende trap?
A
Plus + bijvoeglijk naamwoord
B
Super + bijvoeglijk naamwoord
C
Le/La/Les plus + bijvoeglijk naamwoord
D
Moins + bijvoeglijk naamwoord

Slide 47 - Quizvraag

Zet het bijvoelijk naamwoord in de overtreffende trap - de grootste
Paul est ................. garçon de la classe. (groot ++)

Slide 48 - Open vraag

Zet het bijvoeglijk naamwoord in de overtreffende trap - het duurste
Cette maison (v) est .... du village. (cher)

Slide 49 - Open vraag

Zet het bijvoeglijk naamwoord in de overtreffende trap - het aardigste
Eva est .... de mes copines. (sympa)

Slide 50 - Open vraag

Zet het bijvoeglijk naamwoord in de overtreffende trap - de hoogste
Ces deux bâtiments (m;mv) sont .... de la ville. (haut)

Slide 51 - Open vraag

Zet het bijvoeglijk naamwoord in de overtreffende trap - de mooiste
Ce sont ... chansons (v) de Lady Gaga. (beau)

Slide 52 - Open vraag