Klas 4 Examenwoorden

Aangeven
A
geven
B
laten zien
C
biljet invullen
D
geven aan iemand
1 / 17
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Aangeven
A
geven
B
laten zien
C
biljet invullen
D
geven aan iemand

Slide 1 - Quizvraag

Wat betekent citeren?

Slide 2 - Woordweb

Vind de goede betekenis
Examenwoorden
In een pikkedonkere kamer kun je . . . . . . . . . hoe het is om blind te zijn.
De schrijvers . . . . . . . . . .  in hun boek naar een website. Daarop kan je meer informatie vinden.
Een samenvatting maak je snel door de belangrijkste zinnen met een gele stift te  . . . . . . . .
Mijn mentor gaf het . . . . . . . . . .  om kok te worden. Hij vindt dat dat beroep goed bij mij past.
Ik vergat na een treinreis uit te checken. Nu heb ik bij de NS een . . . . . . ingediend om geld terug te krijgen.
verwijzen
verzoek
ervaren
markeren
advies

Slide 3 - Sleepvraag

De toepassing
A
gelden voor
B
horen bij
C
hoe je iets gebruikt
D
hoe iets gebruikt wordt

Slide 4 - Quizvraag

Waarom is het belangrijk om de examenwoorden te kennen?

Slide 5 - Open vraag

Het verband
A
het ene heeft met het andere te maken
B
beginnen
C
hoe je iets gebruikt
D
het kunnen van iets

Slide 6 - Quizvraag

De gegevens
A
reactie
B
mening
C
iemand iets geven
D
informatie

Slide 7 - Quizvraag

Blijken
A
gezien worden
B
lijkt op
C
duidelijk worden
D
hoe je iets gebruikt

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent weergeven?

Slide 9 - Open vraag

Inleiden = beginnen
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quizvraag

Benadrukken
A
dat wat gezegd wort
B
extra nadruk leggen op
C
het kunnen van iets
D
belangrijkste

Slide 11 - Quizvraag

volledig= compleet
A
ja
B
nee

Slide 12 - Quizvraag

weergeven
A
helemaal
B
compleet
C
zeggen dat het zo is
D
laten zien

Slide 13 - Quizvraag

De functie is

Slide 14 - Woordweb

De opvatting
A
mening
B
opvatten van iets
C
iets uitproberen
D
nagaan

Slide 15 - Quizvraag

Het gestelde
A
stellen
B
mee eens zijn
C
dat wat gezegd is
D
mee oneens zijn

Slide 16 - Quizvraag

het geheel= alles bij elkaar
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quizvraag