MyTalent - Veel gemaakte taalfoutjes

1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2-4

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Goed of fout?
Het is de tegenwoordige tijd.
Fout is natuurlijk: steund. Dit moet zijn: steunt.
(Het hele werkwoord: steunen. De stam: steun)
Bron: Taalfouten spotten.

Slide 4 - Tekstslide

Goed of fout?
Het gaat hier om de voltooide tijd.
- ingepakt: goed (want je hoort de 't' in: ingepakte; of gebruik 't ex-Kofschip: de 'k' zit erin) 
- bezorgt: fout! (je hoort een 'd' in bezorgde; of kijk naar 't ex-Kofschip: daar zit de 'g' niet in.)

(Let op: 'bezorgt' is wel goed in de tegenwoordige tijd! Hij bezorgt het pakje.)

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bezittelijk voornaamwoord
Het bezittelijk voornaamwoord:

ik >> mijn
jij >> jouw
u >> uw

Let op: 'me' is dus geen bezittelijk voornaamwoord!

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een bezittelijk voornaamwoord? 
  • Een bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw) geeft aan van wie iets is.

  • Een bezittelijk voornaamwoord staat voor een zelfstandig naamwoord (woorden waar je de, het en een voor kunt zetten). 

  • Voorbeelden van bezittelijke voornaamwoorden zijn:
    mijn, zijn, haar, jouwe/je, uw, ons/onze, jullie, hun
     
  • Hun is bezittelijk voornaamwoord bij meervoud, dus:
    Dat is hun vakantiehuisje. 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
1. Me zus gaat volgende week op vakantie naar Spanje.
2. Hun hebben de sleutels van de auto verloren tijdens het wandelen.
3. Ik wordt altijd vroeg wakker op zaterdag.
4. De docent zij dat we ons huiswerk beter moeten controleren.
5. Ik heb jou boek per ongeluk meegenomen naar huis.
6. Als je die rapport voor morgen af wilt hebben, moet je nu beginnen.
7. Hun huis is groter als het mijne.
8. Wij zouden graag willen weten hoe je de kip moet berijden. 
9. Hij vind dat we te laat zijn begonnen met de voorbereidingen.
10. Het meisje die daar loopt, is mijn nieuwe klasgenoot.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
Ga op zoek in een krantartikel naar de volgende woordsoorten:
-Werkwoord en het voltooid deelwoord
-Zelfstandig naamwoord
-Lidwoord 
-Bijvoeglijk naamwoord
-Voorzetsel
-Bezittelijk Voornaamwoord en het persoonlijk voornaamwoord


Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noem een paar voorbeelden?
Werkwoord en voltooid deelwoord?
Zelfstandig naamwoord en lidwoord?
Bijvoeglijk naamwoord en persoonlijk naamwoord?
Voorzetsel en bezittelijk voornaamwoord?

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies