Vergroot je woordenschat: Nederlands 2F

Vergroot je woordenschat: Nederlands 2F
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vergroot je woordenschat: Nederlands 2F

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Aan het eind van de les kun je de woorden op niveau 2F begrijpen en gebruiken. Je herkent ook signaalwoorden en figuurlijk taalgebruik.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je al over het vergroten van je woordenschat?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Woordenschat 2F
Deze woorden zijn cruciaal op niveau 2F: aspartaam, decennia, methanol, het kind met badwater weggooien, buiten de boot vallen, dopamine, conformeren.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Signaalwoorden
Signaalwoorden helpen om verbanden te leggen in een tekst, zoals: daarom, echter, bovendien.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Figuurlijk taalgebruik
Figuurlijk taalgebruik voegt kleur toe aan taal, bijv. 'de kat uit de boom kijken'.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woorden in context
Gebruik de woorden in zinnen om hun betekenis te begrijpen en onthouden.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordassociatie
Verbind de nieuwe woorden met bekende woorden om ze beter te onthouden.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Quiz
Test je kennis met een quiz over de nieuwe woorden en hun betekenis.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de betekenis van 'conformeren'?
A
Rebelleren tegen autoriteit
B
Zich aanpassen aan regels of normen
C
Iets controleren en goedkeuren
D
Een handtekening zetten

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden met dubbele betekenissen
B
Woorden die geen betekenis hebben
C
Woorden die verbanden in een tekst aangeven
D
Woorden die rijmen

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent 'de kat uit de boom kijken'?
A
De boom beklimmen
B
Direct actie ondernemen
C
Afwachten en observeren
D
Een kat aaien

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Reflectie
Denk na over hoe je je woordenschat in de praktijk kunt gebruiken.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 14 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 15 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 16 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.