In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Leesvaardigheid
C3 (mening en argumenten)
Voorbereiding CP C1, C2, C3
Slide 1 - Tekstslide
Let op: formuleren!!
Let op: formuleer je antwoorden zorgvuldig en foutloos. Als je nagenoeg foutloos spelt en netjes werkt, dan kun je maximaal 0,5 punt extra verdienen.
Als je meer dan twee fouten maakt, gaat er maximaal 0,5 punt van je eindcijfer af (0,1 per gemaakte fout).
Slide 2 - Tekstslide
Standpunten en argumenten
Slide 3 - Woordweb
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Wat kun je zeggen over een feitelijk argument (ten opzichte van een niet-feitelijk argument)?
A
Een feitelijk argument is de waarheid
B
Een feitelijk argument kun je controleren
C
Een feitelijk argument is sterker
D
Een feitelijk argument is minder sterk
Slide 8 - Quizvraag
Feitelijk of niet-feitelijk? "Ik ga liever niet mee naar Parijs, want er is veel criminaliteit."
A
Feitelijk
B
Niet-feitelijk
Slide 9 - Quizvraag
Feitelijk of niet-feitelijk? "Ik denk dat ik de toets heb gehaald, want ik heb mijn best gedaan."
A
Feitelijk
B
Niet-feitelijk
Slide 10 - Quizvraag
Feitelijk of niet-feitelijk? "Telefoons in de klas moeten verboden worden. Ze zijn irritant."
A
Feitelijk
B
Niet-feitelijk
Slide 11 - Quizvraag
Feitelijk of niet-feitelijk? "Telefoons in de klas moeten verboden worden. Ze zorgen voor lagere prestaties."
A
Feitelijk
B
Niet-feitelijk
Slide 12 - Quizvraag
Meestal zijn feitelijke uitspraken sterker dan niet-feitelijke uitspraken. Bedenk een situatie waarbij juist een niet-feitelijke uitspraak sterker is dan een feitelijke uitspraak. Leg je antwoord
Slide 13 - Open vraag
Voorbereiding C3:
Maak de volgende opdrachten:
C3: opdracht 1, 2, 3, 4
Maak ook de oefentekst (zie jaarbijlagen en SOM) en kijk deze na.