H5 Vennootschapsbelasting en omzetbelasting

H5 Vennootschapsbelasting en omzetbelasting
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

H5 Vennootschapsbelasting en omzetbelasting

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen 

Slide 2 - Tekstslide

Agenda
Hoofdstuk 5
Theorie H5
Maken opdrachten H5

Slide 3 - Tekstslide

Vennootschapsbelasting
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969)

De vennootschapsbelasting wordt direct geheven van “lichamen”
 (art. 1 Wet Vpb) : Belastingsubject
Belastingobject = winst (daarover moet belasting worden betaald)

Veel bepalingen uit de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 vertonen gelijkenis met die uit de Wet inkomstenbelasting 2001.

 

Slide 4 - Tekstslide

Belastingsubject: rechtspersonen
  • NV
  • BV
  • Coöperatie
  • Onderlinge waarborgmaatschappij (verzekeringen)

                                                               Vereniging? Stichting?

Slide 5 - Tekstslide

Vennootschapsbelasting: tarief
De vennootschapsbelasting kent twee tarieven (art. 22 Wet Vpb)

Schijvenstelsel
Welk tarief van toepassing is, hangt af van de hoogte van het
belastbare bedrag
Een tarief van 19 % voor bedragen tot en met € 200.000,-; (schijf 1)
Een tarief van 25,8 % voor bedragen boven € 200.000,-.     (schijf 2)
 progressief stelsel (zie pag. 118 boek)
2023 en 2024 zijn gelijk


Slide 6 - Tekstslide

Stel Domino BV maakt een winst van 500.000.  Hoeveel Vennootschapsbelasting is zij dan verschuldigd?

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Aangifte en aanslag
De belasting wordt bij aanslag geheven; het is dus een aanslagbelasting!


Het belastingplichtige lichaam moet aangifte doen, waarna de aanslag door de inspecteur wordt vastgesteld.


De aangifte moet elektronisch worden gedaan.
De regels die van toepassing zijn op de aangifte en de aanslag zijn opgenomen in de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR).

Slide 9 - Tekstslide

Maak de opdrachten 2.,3, 4   van H5

Slide 10 - Tekstslide

Omzetbelasting
De loon- en inkomstenbelasting wordt geheven over inkomsten/loon van natuurlijke personen (personele belasting)

De omzetbelasting wordt geheven over een economische activiteit :
Levering van goederen
Verrichten van diensten

Omzetbelasting = btw: de belasting die geheven wordt over de toegevoegde waarde



Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Welke btw-tarieven zijn er in Nederland?

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Tekstslide

De levering van een goed
Levering van een goed = de overdracht of overgang van de macht om als eigenaar over een goed te beschikken
 

Meestal levering in het kader van een (koop)overeenkomst


Goederen in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968:
 Art. 3 lid 7: “alle voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten, alsmede elektriciteit, gas, warmte of koude en dergelijke”.

Slide 15 - Tekstslide

De levering van een goed -2
Wanneer moet er omzetbelasting worden betaald?

Artikel 1 sub a Wet OB geeft 3 voorwaarden:

  1. De levering van het goed geschiedt door een ondernemer
    (in het economische verkeer)
  2. De levering vindt plaats onder bezwarende titel
    (levering tegen een tegenprestatie (=koopsom))
  3. De levering vindt plaats in Nederland

Slide 16 - Tekstslide

Verrichten van diensten
Aan de heffing van omzetbelasting is naast de levering van goederen ook het verrichten van diensten onderworpen

Bijv.: diensten die worden verleend door advocaten, architecten, fietsenmakers, tuinmannen etc.
Hierbij gelden dezelfde voorwaarden als bij de levering van goederen:
verrichten van een dienst door een ondernemer in het economisch verkeer, 
tegenover de dienst moet een tegenprestatie staan en
de dienst moet plaatsvinden in Nederland
De levering van goederen en het verrichten van diensten zijn dus de belastbare feiten


Slide 17 - Tekstslide

Tarief (art. 9 Wet OB)

Slide 18 - Tekstslide

Vrijgestelde prestaties

Slide 19 - Tekstslide

Voorbelasting

Slide 20 - Tekstslide

Verkoop

Slide 21 - Tekstslide

Berekening afdracht btw

Slide 22 - Tekstslide

Te vorderen btw
Te betalen btw
Af te dragen btw
Bij de inkoop van voorraad
Bij het verkopen van goederen
De belasting die de ondernemer elk kwartaal aan de belastingdienst overmaakt

Slide 23 - Sleepvraag

Welk btw-tarief heeft:

een broodje hamburger?
A
9%
B
21%

Slide 24 - Quizvraag

Welk btw-tarief heeft:

een glas jus d'orange?
A
9%
B
21%

Slide 25 - Quizvraag

Welk btw-tarief heeft:

Heineken bier?
A
9%
B
21%

Slide 26 - Quizvraag

Maak de opdrachten 5 en 7  van H5

Slide 27 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?
J

Slide 28 - Tekstslide