les 3 relatieve competentie- deel 1

Vandaag


Vandaag gaan we, na de absolute competentie, ook de relatieve competentie nader bekijken
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
RechtenMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Vandaag


Vandaag gaan we, na de absolute competentie, ook de relatieve competentie nader bekijken

Slide 1 - Tekstslide

vorige les
vorige les hebben we ook gekeken naar de de competentie van de rechter, namelijk de absolute competentie:
  • Wat is de absolute competentie?
  • welke rechterlijke instanties zijn er in het civiel recht?
  • welk artikel bepaalt of je bij de kantonrechter moet zijn?
  • welke soort zaken starten altijd bij de kantonrechter?
  • als het geen typische kantonzaak is, waar moet je dan naar kijken of je toch bij de kantonrechter uitkomt?
  • kun je altijd in beroep tegen een uitspraak in eerste aanleg?
  • in welk artikel staat dit?

Slide 2 - Tekstslide

relatieve competentie
  • Om te bepalen waar je in geval van een procedure moet zijn, kijk je eerst naar de absolute competentie. Weet je bij welk type gerecht je moet zijn, dan moet je vervolgens kijken naar de relatieve competentie! 
  • De relatieve competentie geeft namelijk aan waar/in welke plaats in Nederland de zaak plaatsvindt.


Slide 3 - Tekstslide

Voordat we verder gaan met de relatieve competentie, eerst nog dit:
Hoe heet je eigenlijk in een dagvaardingsprocedure in het privaatrecht als je een procedure start?
A
verzoeker
B
bezwaarmaker
C
eiser
D
gedaagde

Slide 4 - Quizvraag

en de partij die wordt gedagvaard door de eiser?
A
verweerder
B
geëiste
C
verdachte
D
gedaagde

Slide 5 - Quizvraag

Heb je als partijen, eiser en gedaagde, nu altijd een advocaat nodig in de procedure?

Slide 6 - Open vraag

Terug naar de relatieve competentie:
Kijk in artikel 99 Rv. Wat zegt dit artikel nu in je eigen woorden?

Slide 7 - Open vraag

art. 99 Rv
  • art 99 Rv = hoofdregel = wie eist die reist!
  • als je een procedure begint en dus iets eist, zul je naar de rechter moeten (reizen) bij de woonplaats van de gedaagde

Slide 8 - Tekstslide

Een hoofdregel heeft uiteraard ook uitzonderingen. Kijk in je wetboek en noteer of er voor zaken die gaan over arbeidsrecht een uitzondering is en zo ja, in welk artikel dit staat en wat de uitzondering hier dan inhoudt. Zet het in je eigen woorden neer.

Slide 9 - Open vraag

Voor arbeidszaken geldt dus een uitzondering op de hoofdregel ''wie eist die reist''. Zijn er ook voor andere soort zaken dan arbeidszaken uitzonderingen op deze hoofdregel? Kijk in je wetboek in de artikelen na 99 Rv!

Slide 10 - Open vraag

Overzicht relatieve competentie
Hoofdregel:
  • WIE EIST, DIE REIST (art. 99 Rv) =
Woonplaats/vestigingsplaats van de gedaagde partij
Uitzonderingen;
  • Arbeidszaken: art. 100 Rv
  • Consumentenzaken:  art. 101 Rv
  • Onrechtmatige daad:  art. 102 Rv
  • Onroerende zaken,: , art. 103 Rv (eerste zin)
  • Huur van woonruimte/middenstandsbedrijfsruimte: art. 103 Rv (tweede zin)

Slide 11 - Tekstslide

Artikel 101 Rv over consumentenzaken heeft dus ook een uitzondering op de hoofdregel in art. 99 Rv. Wat geeft dit artikel aan over welke rechter bevoegd is en biedt dit een extra plaats aan om naar een rechter te gaan?

Slide 12 - Open vraag

Hoe zit dat nu bij artikel 102 Rv? De rechter in welke plaats is hier bevoegd en is dit een extra plaats om naar de rechter te gaan of niet?

Slide 13 - Open vraag

Tot slot art. 103 Rv: welk woord in dit artikel, naast het woord ''mede'', zegt iets over in welke plaats de rechter bevoegd is?

Slide 14 - Open vraag

Wat is juist?
1. de 2 zin van art. 103 Rv ziet op alle zaken die gaan over huur van onroerend goed
2. de 2e zin is alleen bedoeld voor huur van woningen of kleine bedrijfspanden, zoals winkels en restaurants, in alle andere gevallen geldt de 1e zin
A
1 en 2 zijn juist
B
1 en 2 zijn onjuist
C
alleen 1 is juist
D
alleen 2 is juist

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Oefenvragen

We gaan nu oefenen met de relatieve en absolute competentie aan de hand van casussen

Slide 17 - Tekstslide

Pieter (wonende te Utrecht) heeft een arbeidsgeschil over zijn loon met Philips waarvoor hij in Eindhoven werkt. Hij start een procedure. Voor welke rechterlijke instantie komt deze zaak? Noteer het juiste artikel erbij!

Slide 18 - Open vraag

Pieter (wonende te Utrecht) heeft zoals gezegd een arbeidsgeschil over zijn loon met Philips (gevestigd te Amsterdam) waarvoor hij in Eindhoven werkt en tegen wie hij een procedure start. In welke plaats vindt de procedure plaats?
A
Utrecht
B
Amsterdam
C
Eindhoven
D
B en C zijn beide juist

Slide 19 - Quizvraag

Hebben partijen, dus Pieter en Philips, ook een advocaat nodig? Leg uit!

Slide 20 - Open vraag

De huurbaas (gevestigd in Breda) wordt gedagvaard door zijn huurder Jona uit Den Bosch omdat ze niks doen aan achterstallig onderhoud. Bij welk gerecht zal dit moeten?
A
kantonrechter
B
civiele kamer van de rechtbank
C
Gerechtshof

Slide 21 - Quizvraag

De huurbaas (gevestigd in Breda) wordt gedagvaard door zijn huurder Jona uit Den Bosch omdat ze niks doen aan achterstallig onderhoud.In welke plaats vindt de procedure dan plaats?
A
Breda
B
Den Bosch
C
beide plaatsen kan

Slide 22 - Quizvraag

Piet heeft een vordering van 35000,- aan letselschade op Sam als gevolg van een door Sam veroorzaakt ongeluk in Amsterdam. Bij welk gerecht start de procedure?
A
kantonrechter
B
civiele kamer van de rechtbank

Slide 23 - Quizvraag

Piet heeft een vordering van 35000,- aan letselschade op Sam als gevolg van een door Sam veroorzaakt ongeluk in Amsterdam. Piet woont in Den Bosch en Sam in Groningen. In welke plaats vindt de procedure plaats?
A
Amsterdam
B
Den Bosch
C
Groningen
D
Amsterdam of Groningen

Slide 24 - Quizvraag

Bedenk nu met max 3 tallen zelf een casus met minimaal 3 vragen waarvan in ieder 2 vragen over de beide competenties én 1 daarvan over 1 van de uitzonderingen bij de relatieve competentie. Zet die vervolgens hierin (en zorg ervoor dat je ook zelf de antwoorden weet!)

Slide 25 - Open vraag