In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
H5 Lezen - functiewoorden (1)
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Als je weet wat de functie van een tekstgedeelte is, begrijp je de tekst beter.
Dit kan je aangeven met een functiewoord.
Vaak worden functiewoorden niet gegeven en moet je zelf de functie van een tekstdeel bepalen.
Signaalwoorden kunnen je hierbij helpen, maar zijn niet hetzelfde als functiewoorden.
Slide 3 - Tekstslide
Ter vergelijking: elke stelling een functie
Loop je vanaf de ingang door de Jumbo dan herken je vanzelf de functie van elke stelling. De macaroni staat in een andere stelling dan de bevroren pizza's.
Slide 4 - Tekstslide
Elke stelling een functie
Vaak hangen er bordjes boven de stellingen. Meestal heb je ze niet nodig. Je verwacht de potten pastasaus bij de pakken macaroni.
Slide 5 - Tekstslide
Elke alinea heeft een functie
In een tekst heeft elke alinea een functie. Die hangt meestal niet als tussenkopje boven die alinea. Al lezend herken je de functie aan de woorden en zinnen.
Slide 6 - Tekstslide
Elke alinea heeft een functie
Je verwacht de oplossing niet in de inleiding en de oorzaken niet in het slot.
Verschijnselen en verklaringen kunnen functies zijn van alinea's. Je verwacht ze op verschillende plekken. De macaronizakken staan ook niet naast de pizzadozen.
Slide 7 - Tekstslide
Je kunt de functie aanduiden met een functiewoord zoals:
Uit een onderzoeksrapport van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat scholen in het basis- en voortgezet onderwijs weinig aandacht besteden aan het Fries.
A
Aanleiding
B
Argument
C
Probleemstelling
D
Toelichting
Slide 9 - Quizvraag
De scholen zeggen dat leerlingen geen behoefte hebben om Fries te krijgen, maar uit het onderzoek blijkt dat 33% van de leerlingen Fries als moedertaal heeft en graag meer Fries onderwijs wil.
A
Aanleiding
B
Argument
C
Probleemstelling
D
Weerlegging
Slide 10 - Quizvraag
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Wat is het verschil tussen functiewoorden en signaalwoorden?
A
Functiewoorden geven het verband aan tussen alinea’s en grotere tekstdelen.
Signaalwoorden geven het verband aan tussen zinnen binnen een alinea en kleinere
tekstdelen.
B
Functiewoorden geven het verband aan tussen zinnen binnen een alinea en kleinere tekstdelen.
Signaalwoorden geven het verband aan tussen alinea’s en grotere tekstdelen.
Slide 13 - Quizvraag
Verhaaltje dat de schrijver vertelt als 'illustratie' bij het onderwerp van de tekst.
A
Aanleiding
B
Constatering
C
Uitwerking
D
Anekdote
Slide 14 - Quizvraag
Dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette.
A
Anekdote
B
Aanbeveling
C
Constatering
D
Aanleiding
Slide 15 - Quizvraag
De schrijver legt uit waarom iets is zoals het is.
A
Constatering
B
Verklaring
C
Conclusie
D
Probleemstelling
Slide 16 - Quizvraag
Vaststelling van een feit of verschijnsel.
A
Uitwerking
B
Aanleiding
C
Constatering
D
Probleemstelling
Slide 17 - Quizvraag
Vandaag begint voor de meeste universiteiten het academisch jaar. Met plechtig ritueel openen de universiteiten het collegejaar. Op het programma staan tradities, lezingen, muzikale intermezzo’s en het uitreiken van prijzen.
Sommigen zijn niet in de wieg gelegd om altijd maar door te studeren. Zij kunnen niet meedoen aan de studentenverenigingscultuur. Laatst zat ik in de trein met een medewerker van de NS. Hij was storingsmonteur en vertelde over de opleiding die hij had gedaan. Bij het opleidingsinstituut van de NS had hij geleerd hoe onderdelen van treinen vervangen moesten worden. Een mbo niveau twee opleiding.
Dit wordt in onze samenleving helaas te weinig onderkend. Als je niet zo ‘slim’ bent, moet je naar het (v)mbo of praktijkonderwijs. Zogenaamd ‘minderwaardige’ onderwijsvormen. Na die scholen word je immers ‘lager’ of ‘middelbaar’ opgeleid, en daarmee minder goed dan ‘hoger’ opgeleiden. Te vaak leeft onder de leerlingen en hun ouders het idee dat zij nooit succesvol zullen worden. Daarom streven ouders naar een havo- of vwo-opleiding voor hun kind, want dat is wél goed voor zijn of haar toekomst. Dit terwijl 71 procent van de beroepsbevolking lager of middelbaar opgeleid is. Is het niet verschrikkelijk dat we zo’n grote groep op deze manier wegzetten?
anekdote
conclusie
aanleiding
probleemstelling
voorbeeld
verklaring
argument
definitie
oplossing
weerlegging
Slide 18 - Sleepvraag
Wat is de juiste omschrijving bij het functiewoord?
stelling
argument
weerlegging
samenvatting
conclusie
aanleiding
definitie
voorbeeld
constatering
uitwerking
reden om nu een tekst te schrijven over het onderwerp
omschrijving van wat er met een bepaald verschijnsel wordt bedoeld
beschrijving van één concreet geval
er wordt een verschijnsel/ontwikkeling vastgesteld
er wordt extra informatie gegeven over het onderwerp
Iemand doet een bewering over het onderwerp (niet feitelijk)
reden waarom iemand iets vindt
argument van ander wordt ontkracht
beknopte navertelling
slotgedachte obv voorgaande
Slide 19 - Sleepvraag
Voer voor verwarring
Eet geen brood. Veel sporten is slecht voor je. Rode wijn is gezond. Of nee, wacht, juist niet. Waarom zijn adviezen over gezondheid vaak zo tegenstrijdig?
Op een feestje raakte ik ooit aan de praat met Bob. Slimme vent, leuke baan. Bob lette op zijn voeding, zei hij. Want, hij dempte zijn stem, hij had last van verstopping. Sinds kort at hij geen brood meer, maar speltmuesli. ‘Brood is slecht voor je darmen’, legde hij uit. ‘Ja, maar,’ zei ik, betweterig als ik ben, ‘er zitten toch ook vezels in brood. Die zijn juist goed tegen verstopping.’ ‘O, oké,’ mompelde Bob.
anekdote
conclusie
aanleiding
probleemstelling
voorbeeld
vraagstelling
argument
definitie
oplossing
weerlegging
Slide 20 - Sleepvraag
Helikopterview
'Hang' even boven de tekst en vraag jezelf af: 'Wat is de functie van deze alinea? Wat wil de schrijver hiermee zeggen?'
Slide 21 - Tekstslide
Aan het werk!
Maak de opdrachten die horen bij Lezen hst. 5 (Groen) op je laptop.
Ik loop langs om te helpen.
Klaar? Ga alvast leren voor de toets Spelling (1 t/m 5) en Formuleren (1 t/m 6)