Herhaling Spelling cursus 7 2b/k/t

Herhaling Spelling
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhaling Spelling

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
lente
B
Lente

Slide 2 - Quizvraag

Hoofdletter of een hoofdletter?
timer
1:00
A
Ameland
B
ameland

Slide 3 - Quizvraag

Hoofdletters:
waar staan de hoofdletters goed?
A
Ik ken stef Van leeuwen
B
Ik ken Stef van Leeuwen
C
ik ken stef van Leeuwen
D
ik ken Stef Van leeuwen

Slide 4 - Quizvraag

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Gucci
B
gucci

Slide 5 - Quizvraag

Hoofdletters.
Wanneer gebruik je geen hoofdletter?
A
aan het begin van de zin
B
bij namen van mensen, gebouwen en merken
C
bij namen van straten, rivieren en landen
D
na een dubbele punt (als er een opsomming volgt)

Slide 6 - Quizvraag

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Achtstegroepers Huilen Niet
B
Achtstegroepers huilen niet

Slide 7 - Quizvraag

Wat heeft geen hoofdletter?
A
Engels
B
Amsterdamse
C
Noorden
D
Peugeot

Slide 8 - Quizvraag

Wat zijn voorbeelden van leestekens?
A
a -e -i -o- u
B
. - , - ! - ?
C
Hoofdletters

Slide 9 - Quizvraag

Wat zijn leestekens?
A
Alle tekens in een tekst
B
Alle letters in een tekst
C
Alle cijfers in een tekst
D
Leestekens bestaan niet

Slide 10 - Quizvraag

Kloppen de leestekens?
A
Rosie zei: 'Wie gaat er mee naar de Mac?'
B
Rosie zei Wie gaat er mee naar de Mac?
C
Rosie zei: Wie gaat er mee naar de Mac?
D
Rosie zei 'Wie gaat er mee naar de Mac?'

Slide 11 - Quizvraag

Wat is niet waar over leestekens?
A
Je mag er soms twee achter elkaar gebruiken.
B
Ze zorgen ervoor dat je een tekst makkelijker kan lezen.

Slide 12 - Quizvraag

Leestekens. Welke zin heeft alle leestekens goed?
A
Ga jij smorgens nog naar de supermarkt?
B
Ga jij 's morgens nog naar de supermarkt.
C
Ga jij 's morgens nog naar de supermarkt?
D
Ga jij s' morgens nog naar de supermarkt?

Slide 13 - Quizvraag

Hoe heten deze leestekens?
" "
A
luchtkomma's
B
aerostrofen
C
citeerkomma's
D
aanhalingstekens

Slide 14 - Quizvraag

Wat zijn bijvoeglijk naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 15 - Quizvraag

Wat is geen bijvoeglijk naamwoord?
A
groene
B
sterke
C
man
D
boze

Slide 16 - Quizvraag

'veel ' en 'weinig' zijn bijvoeglijk naamwoorden. Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over
A
een zelfstandig naamwoord (noun)
B
een werkwoord (verb)

Slide 17 - Quizvraag

Welk bijvoeglijk naamwoord is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De lelijke kast
B
De metalen kast
C
De grijze kast
D
De oude kast

Slide 18 - Quizvraag

Welk bijvoeglijk naamwoord is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De lelijke kast
B
De metalen kast
C
De grijze kast
D
De oude kast

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het meervoud?
A
machine
B
machientjes
C
machines
D
machine's

Slide 20 - Quizvraag

meervouden

Wat is het meervoud van technologie?
A
technologies
B
technologieën
C
technologiën
D
technologieeën

Slide 21 - Quizvraag

Meervoud: wat is het meervoud van piano?
A
pianos
B
pianoos
C
piano's
D
pianoo's

Slide 22 - Quizvraag

Meervoud
A
cafées
B
cafees
C
cafés
D
café 's

Slide 23 - Quizvraag

Meervoud van:
haar
A
haren
B
haaren

Slide 24 - Quizvraag

Meervoud
A
garages
B
garage's

Slide 25 - Quizvraag

meervouden

Wat is het meervoud van idee?
A
idees
B
ideeen
C
ideeën
D
ideën

Slide 26 - Quizvraag

met een t of d?
Verkeersbor_

Slide 27 - Tekstslide

Nu maken tijdens de les:
Online: Nieuw Nederlands cursus 7 spelling

Slide 28 - Tekstslide