KA 34 de revolutionaire grondwet van 1848

De revolutionaire Grondwet van 1848
Welke vrijheidsrechten en politieke rechten hadden burgers onder koning Willem I en  koning Willem II? 1813- 1848
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

De revolutionaire Grondwet van 1848
Welke vrijheidsrechten en politieke rechten hadden burgers onder koning Willem I en  koning Willem II? 1813- 1848

Slide 1 - Tekstslide

Koning Willem I

Slide 2 - Tekstslide

Koninkrijk der Nederlanden
1815
Belgische Opstand 
1830
Uit ontvredenheid over bestuur koning Willem I komen de Belgen in Opstand en stichten een eigen staat

Slide 3 - Tekstslide

Bestuur Nederland onder koning Willem I en II
Eenheidsstaat
Constitutionele monarchie

Slide 4 - Tekstslide

Johan Rudolf Thorbecke
(Liberaal)
kritiek: 
  • koning regelt alles daardoor worden burgers passief en gemakzuchtig
  • afkomst en de juiste contacten zijn belangrijker dan capaciteiten



       Wil inspraak burgers op landsbestuur
Grote kritiek conservatieven: gevaarlijke revolutionaire ideeën

Slide 5 - Tekstslide

1848 
liberale revoluties overal in Europa

Slide 6 - Tekstslide

Koning Willem II
1840-1849
  • ongerust door revoluties in Europa: in één nacht van conservatief tot liberaal
  • bereid deel macht af te staan
  • geeft Thorbecke opdracht voor een grondwetswijziging
Koning Willem II
1840-1849

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Onder koning Willem I werd Nederland een constitutionele monarchie. Leg uit wat dit betekent

Slide 11 - Open vraag

In 1848 was koning Willem II bereid om een deel van zijn macht in te leveren. Geef hiervoor een verklaring

Slide 12 - Open vraag

Thorbecke maakte de koning onschendbaar en de minsters verantwoordelijk. Aan wie moesten de ministers nu verantwoording afleggen?

Slide 13 - Open vraag

Door de grondwet van Thorbecke kreeg Nederland een parlementair stelsel. Het parlement kreeg de hoogste (wetgevende) macht. Toch kan je niet zeggen dat Nederland een volledige democratie werd. Leg dit uit

Slide 14 - Open vraag

Maak nu de verwerkings- en inzichtsvragen van KA 34 
Vraag 34.1 t/m 34.16 op blz 97 in het rode boek. 

Slide 15 - Tekstslide