1hv: oefenen voor SO grammatica blok 2

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

1hv: oefeningen voor SO

Zinsontleding:

        O                WG                                                     LV                       WG

Mijn tante / heeft / vorige week / een heerlijke taart / gebakken.

Let op:

Niet in elke zin staat een lijdend voorwerp (LV). Kijk maar:

              O                     WG

Mijn schoenen / staan / altijd / in de hal. 

O      WG                                                                WG

Ik / heb / gisteren / op het strand / gewandeld.

Oefeningen zinsontleding

Kidsweek / zette / de vijf mooiste foto's / voor jou / op een rijtje.

Het zinsdeel "Kidsweek" is ...

1. het WG
2. het onderwerp
3. de persoonsvorm
4. het lijdend voorwerp

Kidsweek / zette / de vijf mooiste foto's / voor jou / op een rijtje.

Het zinsdeel "de vijf mooiste foto's" is ...

1. het WG
2. het onderwerp
3. de persoonsvorm
4. het lijdend voorwerp

Kidsweek / zette / de vijf mooiste foto's / voor jou / op een rijtje.

Wat is de persoonsvorm van deze zin?
Typ het juiste antwoord.

Kidsweek / zette / de vijf mooiste foto's / voor jou / op een rijtje.

Wat is het WG van deze zin? Typ het juiste antwoord.

Veel mensen / wilden / afgelopen weekend / genieten / van het lentezonnetje.

Het zinsdeel "wilden genieten" is ...

1. het WG
2. het onderwerp
3. de persoonsvorm
4. het lijdend voorwerp

Veel mensen / wilden / afgelopen weekend / genieten / van het lentezonnetje.

Het zinsdeel "Veel mensen" is ...

1. het WG
2. het onderwerp
3. de persoonsvorm
4. het lijdend voorwerp

Veel mensen / wilden / afgelopen weekend / genieten / van het lentezonnetje.

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

1. afgelopen weekend
2. van het lentezonnetje
3. Veel mensen
4. er staat geen LV in

Let op:

Als je de vraag "wie/wat + wwg + ond?" niet kunt stellen,

dan zit er gewoon geen LV in de zin!

Een LV mag nooit met een voorzetsel beginnen.
(Voorzetsels zijn bijvoorbeeld: van, met, in, op, naast, over, voor, achter, na, tijdens, onder, ... )

Op het Museumplein / kwamen / mensen / demonstreren / tegen de coronamaatregelen.

Het zinsdeel "mensen" is ...

1. het WG
2. het onderwerp
3. de persoonsvorm
4. het lijdend voorwerp

Op het Museumplein / kwamen / mensen / demonstreren / tegen de coronamaatregelen.

Wat is het WG van deze zin? Typ je antwoord.

De politie / moest / zelfs / mensen / wegsturen.

Het zinsdeel "mensen" is ...

1. het WG
2. het onderwerp
3. de persoonsvorm
4. het lijdend voorwerp

De politie / moest / zelfs / mensen / wegsturen.

Het zinsdeel "De politie" is ...

1. het WG
2. het onderwerp
3. de persoonsvorm
4. het lijdend voorwerp

De politie / moest / zelfs / mensen / wegsturen.

Het woord "moest" is ...

1. het WG
2. het onderwerp
3. de persoonsvorm
4. het lijdend voorwerp

De politie / moest / zelfs / mensen / wegsturen.

"moest wegsturen" is ...

1. het WG
2. het onderwerp
3. de persoonsvorm
4. het lijdend voorwerp

Mark Rutte / heeft / zondag / niet heel lang / in de zon / kunnen zitten.

Het woord "heeft" is ...

1. het WG
2. het onderwerp
3. de persoonsvorm
4. het lijdend voorwerp

Mark Rutte / heeft / zondag / niet heel lang / in de zon / kunnen zitten.

Het zinsdeel "Mark Rutte" is ...

1. het WG
2. het onderwerp
3. de persoonsvorm
4. het lijdend voorwerp

Mark Rutte / heeft / zondag / niet heel lang / in de zon / kunnen zitten.

Wat is het WG van deze zin? Typ je antwoord.

Op de achtergrond / zie / je / de beroemde torentjes van het Rode Plein.

Het zinsdeel "zie" is ...

1. het WG
2. het onderwerp
3. de persoonsvorm
4. het lijdend voorwerp

Novak Djokovic / heeft / zondag / de Australian Open / gewonnen.

Het zinsdeel "de Australian Open" is ...

1. het WG
2. het onderwerp
3. de persoonsvorm
4. het lijdend voorwerp

Op de achtergrond / zie / je / de beroemde torentjes van het Rode Plein.

Het zinsdeel "je" is ...

1. het WG
2. het onderwerp
3. de persoonsvorm
4. het lijdend voorwerp

Woordsoorten

Dan nog een paar oefeningen met de woordsoorten.

De volgende woordsoorten kennen we:

ww - zn - bn - vz - lw

Vind jij de leerstof van dit hoofdstuk moeilijk?

Het woord "vind" is een ...

1. ww
2. zn
3. bn
4. vz

Vind jij de leerstof van dit hoofdstuk moeilijk?

Het woord "leerstof" is een ...

1. ww
2. zn
3. bn
4. vz

Vind jij de leerstof van dit hoofdstuk moeilijk?

Het woord "van" is een ...

1. ww
2. zn
3. bn
4. vz

Vind jij de leerstof van dit hoofdstuk moeilijk?

Het woord "moeilijk" is een ...

1. ww
2. zn
3. bn
4. vz

Elke werkdag keken mijn ouders naar de soapserie 'Goede tijden slechte tijden'.

Het woord "de" is een ...

1. bnw
2. vz
3. lw
4. znw

Elke werkdag keken mijn ouders naar de saaie soapserie 'Goede tijden slechte tijden'.

Het woord "saaie" is een ...

1. bn
2. vz
3. lw
4. zn

Elke werkdag keken mijn ouders naar de saaie soapserie 'Goede tijden slechte tijden'.

Het woord "soapserie" is een ...

1. bn
2. vz
3. lw
4. zn

Elke werkdag keken mijn ouders naar de saaie soapserie 'Goede tijden slechte tijden'.

Het woord "ouders" is een ...

1. bn
2. vz
3. lw
4. zn

Noteer de verleden tijd enkelvoud van het werkwoord 'slapen'.

Noteer de verleden tijd meervoud van het werkwoord 'slaan'.

Noteer de verleden tijd enkelvoud van het werkwoord 'zijn'.

Noteer de verleden tijd meervoud van het werkwoord 'zullen'.

Dat was het!

Zijn er nog vragen?