Je leert vandaag werkwoorden herkennen, de persoonsvorm in een korte zin vinden, zinnen in stukken verdelen, wanneer je hoofdletters en leestekens moet gebruiken en woorden met au/ou goed spellen.
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1
In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 1
Je leert vandaag werkwoorden herkennen, de persoonsvorm in een korte zin vinden, zinnen in stukken verdelen, wanneer je hoofdletters en leestekens moet gebruiken en woorden met au/ou goed spellen.
Slide 1 - Tekstslide
Planning van vandaag
Wat heb je onthouden van de eerste 3 lessen grammatica en spelling en wat moeten we nog extra gaan herhalen?
We testen het in een "LessonUp"!
Slide 2 - Tekstslide
Heb je het idee dat je al voldoende kennis hebt om deze quiz goed te maken?
Absoluut!
Sommige onderdelen wel andere niet.
Nope, paniek!
Slide 3 - Poll
Welk leesteken? Welk leesteken staat in de zin en niet aan het eind?
A
.
B
!
C
?
D
,
Slide 4 - Quizvraag
Wat is geen leesteken?
A
punt
B
vraagteken
C
hoofdletter
D
uitroepteken
Slide 5 - Quizvraag
Wat is het hele werkwoord van het werkwoord GINGEN
Slide 6 - Open vraag
In welke zin staat het leesteken goed?
A
Heeft Alex al lang een nieuwe fiets?
B
Heeft Alex al lang een nieuwe fiets!
C
Heeft Alex al lang een nieuwe fiets.
Slide 7 - Quizvraag
Welk leesteken ontbreekt
A
een punt
B
een uitroepteken
C
een vraagteken
D
een komma
Slide 8 - Quizvraag
Met welke leesteken kan je een zin NIET eindigen?
A
. punt
B
, komma
C
? vraagteken
D
! uitroepteken
Slide 9 - Quizvraag
Wat is het hele werkwoord van het werkwoord GEVRAAGD
Slide 10 - Open vraag
Welk leesteken hoort op de streep?
Kan ik u helpen_
A
een punt
B
een uitroepteken
C
een vraagteken
D
een komma
Slide 11 - Quizvraag
Wat is het hele werkwoord van het werkwoord KOOS
Slide 12 - Open vraag
Wat is een zinsdeel?
A
werkwoorden, zelfstandige naamwoorden enz.
B
streepjes
C
Een stuk van een zin dat bij elkaar hoort
D
een vraagzin
Slide 13 - Quizvraag
een zinsdeel vind je door...
A
de zin vragend te maken
B
de zin in de verleden tijd te zetten
C
de volgorde van de zin te veranderen
D
alles wat voor het voltooid deelwoord staat is zinsdeel
Slide 14 - Quizvraag
Ik | wil | naar huis.
Alles wat voor de pv kan staan, is een zinsdeel. Wat is dus zeker een zinsdeel?
A
Ik
B
naar huis
C
wil
D
geen van allen
Slide 15 - Quizvraag
Wat is het hele werkwoord van het werkwoord BELOOFT
Slide 16 - Open vraag
Een zinsdeel (vul aan)
A
is altijd 1 woord
B
staat altijd vooraan in de zin
C
kun je verplaatsen in de zin
D
hoort bij woordsoorten
Slide 17 - Quizvraag
Wat is de juiste spelling?
A
kabeljauw
B
kabeljouw
Slide 18 - Quizvraag
Wat is het hele werkwoord van het werkwoord GAAT
Slide 19 - Open vraag
Hoeveel zinsdelen kunnen er maximaal voor de persoonsvorm staan?
A
één
B
twee
C
zoveel als je wil
D
geen
Slide 20 - Quizvraag
Wat is de juiste spelling?
A
landbouw
B
landbauw
Slide 21 - Quizvraag
Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
A
Namen van feestdagen
B
Namen van jaargetijden
C
Namen van personen
D
Namen van bedrijven
Slide 22 - Quizvraag
Welke spelling is juist?
A
strijkbout
B
strijkbaut
Slide 23 - Quizvraag
Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
A
Namen van winkels
B
Familienamen
C
Namen van maanden
D
Namen van musea
Slide 24 - Quizvraag
Welke spelling is juist?
A
nouwelijks
B
nauwelijks
Slide 25 - Quizvraag
Wat is de juiste spelling?
A
trauwen
B
trouwen
Slide 26 - Quizvraag
Wat is de pv in deze zin? De bange jongen hoorde een vreemd geluid
Slide 27 - Open vraag
Wat is de pv in deze zin? De tv van mijn ouders is kapot.
Slide 28 - Open vraag
Wat is de pv in deze zin? Hoe laat komt de trein?
Slide 29 - Open vraag
Wat is een werkwoord? Een werkwoord duidt aan:
A
mens, dier of ding
B
handeling, gebeurtenis of toestand
C
wanneer, hoe of waar iets gebeurt
D
dat iemand iets doet
Slide 30 - Quizvraag
Wat is het hele werkwoord van het werkwoord GOOIDE
Slide 31 - Open vraag
Van welk hele werkwoord komt het werkwoord 'is'?
Slide 32 - Open vraag
Welk woord is goed geschreven?
A
december
B
December
Slide 33 - Quizvraag
Welk woord is goed geschreven?
A
Zuid-Holland
B
Zuid-holland
Slide 34 - Quizvraag
Welk woord is goed geschreven?
A
maastricht
B
Maastricht
Slide 35 - Quizvraag
Welk woord is goed geschreven?
A
Duitse
B
duitse
Slide 36 - Quizvraag
Welk woord is goed geschreven?
A
Vrijdag
B
vrijdag
Slide 37 - Quizvraag
Wat is het hele werkwoord van het werkwoord VERTROUWDEN
Slide 38 - Open vraag
Wat is het hele werkwoord van het werkwoord BLIJFT
Slide 39 - Open vraag
Hoe ging de quiz?
Slide 40 - Open vraag
Welk onderdeel wilt je nog herhalen voor de toets?