In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Leestekens
Klas 2
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we vandaag doen?
- Herhaling leestekens
Slide 2 - Tekstslide
DOEL
- Je kunt de dubbele punten en aanhalingstekens bij citaten goed gebruiken.
Slide 3 - Tekstslide
Wat hebben we de vorige les gedaan?
Slide 4 - Open vraag
Wanneer gebruik je een komma?
Slide 5 - Open vraag
Komma's
1. Bij een opsomming
2. Voor een voegwoord
3. Tussen twee persoonsvormen
Slide 6 - Tekstslide
Neem over en plaats leestekens: We gaan weer naar school zodra het mag
Slide 7 - Open vraag
Neem over en plaats leestekens: Vandaag hebben we biologie wiskunde en Nederlands
Slide 8 - Open vraag
Neem over en plaats leestekens: Doordat ik rende ben ik gestruikeld
Slide 9 - Open vraag
CITAAT
- Wanneer iemands woorden letterlijk weergegeven worden, heet dit een citaat
- staat altijd tussen aanhalingstekens
- wordt ook directe reden genoemd
- begint altijd met een hoofdletter
Slide 10 - Tekstslide
AANHALINGSTEKENS bij citaat
- Een citaat staat altijd tussen aanhalingstekens
Selma zei: 'Ik vond die film erg goed!'
Sharon gilde: 'Ik weet niet of ik dat durf!'
Slide 11 - Tekstslide
DUBBELE PUNT bij citaat
- Een dubbele punt wordt voor het citaat gebruikt
Selma zei: 'Ik vond die film erg goed!'
Sharon gilde: 'Ik weet niet of ik dat durf!'
Hoofdletter
Na de dubbele punt volgt normaal nooit een hoofdletter. Een citaat wordt wel met een hoofdletter geschreven. Na een dubbele punt bij een citaat gebruik je WEL een hoofdletter!
Slide 12 - Tekstslide
‘Sara zei:‘ Ik heb een super vakantie gehad!
A
Goed
B
Fout
Slide 13 - Quizvraag
Fernando vroeg: ‘Wil je de suiker aangeven?’
A
Goed
B
Fout
Slide 14 - Quizvraag
Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.
Als het pijn doet geef je maar een gil
Slide 15 - Open vraag
Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet. Wil je die bak met pennen potloden en stiften aangeven