Communicatie
1 / 16
Lesduur is: 20 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Een voorbeeld van eenzijdige communicatie is...
A
Mark Rutte voert een discussie in de Twee Kamer
B
Mark Rutte houdt een persconferentie op de landelijke tv
Slide 2 - Quizvraag
Wat betekent eenzijdige communicatie?
A
Communicatie waarbij slechts één partij informatie ontvangt.
B
Communicatie waarbij er geen informatie wordt uitgewisseld.
C
Communicatie waarbij beide partijen informatie delen.
D
Communicatie waarbij slechts één partij informatie verstuurt.
Slide 3 - Quizvraag
Wat is GEEN voorbeeld van eenzijdige communicatie?
A
Website raadplegen
B
E-mail lezen
C
Journaal kijken
D
Mondeling contact
Slide 4 - Quizvraag
Verbale communicatie is altijd mondelinge communicatie.
A
juist
B
onjuist
Slide 5 - Quizvraag
Communicatie over de communicatie:
"Wat zeg je dat onaardig."
"Wat zeg je dat onaardig."
A
niet-intentionele cc
B
meta communicatie
C
non vocale cc
D
massacommuncatie
Slide 6 - Quizvraag
Wat is geen fase van een proffesioneel gesprek?
A
Voorbereidingsfase
B
Tijdsfase
C
Aanloopfase
D
Themafase
Slide 7 - Quizvraag
Wat betekenen de volgende begrippen:
- Decoderen en Coderen
- Ruis
- Decoderen en Coderen
- Ruis
Slide 8 - Open vraag
'Maak je DIK' staat voor: Denk In Kwaliteiten.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 9 - Quizvraag
Wat zijn de drie specifieke gespreksvormen?
A
Slecht nieuwsgesprek, conflictgesprek, coachingsgesprek
B
Sollicitatiegesprek, presentatiegesprek, gevoelsgesprek
C
Slechtnieuwsgesprek, conflictoplossingsgesprek, coachingsgesprek
D
Slechtnieuwsgesprek, conflictoplossingsgesprek, gevoelsgesprek
Slide 10 - Quizvraag
De zender
A
krijgt de boodschap
B
stuurt de boodschap
C
is het medium
Slide 11 - Quizvraag
Wat is parafraseren?
A
Herhalen wat er gezegd wordt.
B
In je eigen woorden weergeven wat er gezegd wordt.
C
Antwoord geven.
D
precies overnemen wat er wordt gezegd.
Slide 12 - Quizvraag
Er zijn verschillende fasen in een gesprek. De situatie verhelderen doe je in de volgende fase van een gesprek...
A
De opstartfase
B
De hoofdfase
C
De afrondingsfase
Slide 13 - Quizvraag
referentiekader is
A
Een kader om een boodschap heen
B
Het geheel van opvattingen, normen en waarden van iemand
C
Een manier waarop een boodschap wordt verzonden
Slide 14 - Quizvraag
"Wees een OEN"
Wat betekent OEN?
Wat betekent OEN?
A
Openlijk, eerlijk, navragen
B
Openlijk, eenzaam, nieuwsgierig
C
Open, eerlijk, nieuwsgierig
D
Open, eenzaam, navragen
Slide 15 - Quizvraag
Wat is de afkorting van nivea?
A
Niet Interacteren Voor Een Andere.
B
Niet Inschatten Voor Een Andere.
C
Niet Interesse Voor Een Ander.
D
Niet Invullen Voor Een Ander.
