Cursus 7, par. 10 voltooid onvoltooid deelwoord

Lesdoelen

Ik kan een voltooide en onvoltooide tijd herkennen
Ik kan een voltooide en onvoltooide tijd op de juiste manier schrijven
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lesdoelen

Ik kan een voltooide en onvoltooide tijd herkennen
Ik kan een voltooide en onvoltooide tijd op de juiste manier schrijven

Slide 1 - Tekstslide

oefening 30: voltooid deelwoord bijvoeglijk gebruikt
Herhaalde
ververste
geschilde
verwende
ontplofte
verklede
geschreven
verbouwde
gehate
vergrote
aangereden
verbrande
gelijmde
gehoorde
gesprongen

Slide 2 - Tekstslide

oefening 31: voltooid deelwoord bijvoeglijk gebruikt
gevonden
ingevoerde
verzamelde
beantwoorde
gewitte
georganiseerde
geverfde
beloofde
geredde
uitgeprobeerde
beroofde
geschoten
geklopte
gevallen
vermelde

Slide 3 - Tekstslide

oefening 32 Voltooid deelwoord bijvoeglijk gebruikt
bedrogen
geserveerde
verdiende
gebruikte
verminderde
toegejuichte
geshakete 
geklutste
gedoofde
opgehaalde
gestrande
bevroren
ingezamelde
berechte
getrouwde 

Slide 4 - Tekstslide

Onvoltooide tijd
1. is nog niet gebeurd
2. Je gebruikt de woorden zal/zou of zullen/zouden

Braden --> hij zou de kip in de oven braden
Bijten --> zal bijten--> de hond zal in het speeltje bijten 

Slide 5 - Tekstslide

Voltooide tijd
1. is al gebeurd
2. Je gebruikt de woorden zal/zou, zullen/zouden + nog een hulpwerkwoord

Braden --> hij zou de kip in de oven gebraden hebben
Bijten --> de hond zou de kleine teckel gebeten hebben

Slide 6 - Tekstslide

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(redden) De ...... zwemmer
A
redde
B
geredde
C
gerede
D
verredde

Slide 7 - Quizvraag

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(stranden) De ............ reiziger
A
Gestrandde
B
strandende
C
gestranden
D
gestrande

Slide 8 - Quizvraag

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(verwoesten) De ................. huizen
A
vewoestten
B
verwoeste
C
verwoesde
D
verwoesdden

Slide 9 - Quizvraag

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(schrikken) De .............. kinderen.

Slide 10 - Open vraag

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(maaien) Het ............... gras.

Slide 11 - Open vraag

Hij .... de afspraak met de kapper gemaakt hebben.

Slide 12 - Open vraag

De kinderen ... geschrokken zijn van de harde knallen.

Slide 13 - Open vraag