Start theoretisch kader

Start theoretisch kader
In deze les leer je wat een theoretisch kader is en maak je een begin met het theoretisch kader voor je eigen profielwerkstuk
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Start theoretisch kader
In deze les leer je wat een theoretisch kader is en maak je een begin met het theoretisch kader voor je eigen profielwerkstuk

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Onderzoeksvraag: Wat is de invloed van het overstappen van fast fashion naar duurzame kleding op de ecologische voetafdruk?

Welke begrippen moet je bij deze onderzoeksvraag uitleggen/duiden?

Slide 5 - Open vraag

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Wat is een theoretisch kader?
  • Een goed theoretisch kader geeft je onderzoek een sterke wetenschappelijke basis en vormt een houvast voor de rest van je PWS.
  • Je presenteert in je theoretisch kader relevante begrippen, definities, modellen en theorieën met betrekking tot jouw onderzoeksonderwerp en beantwoordt er je beschrijvende deelvragen. 
  • Je laat zo zien dat je scriptie relevant is en ingebed is in de bestaande literatuur.
  • Een theoretisch kader plaats je na je inleiding en voor je methodologie.


Slide 9 - Tekstslide

Doel en inhoud van een theoretisch kader
In je theoretisch kader baken je de belangrijkste begrippen uit je probleemstelling af en geef je achtergrondinformatie bij je onderzoeksvragen of hypothesen. Daarom is het van belang om:
 

  • De belangrijkste begrippen uit je onderzoeksvragen te selecteren;
  • Begripsdefinities en relevante theorieën en modellen uit te werken;
  • Eventueel een uitgebreide stand van zaken of voorgaande literatuur over je onderwerp te bespreken.

Slide 10 - Tekstslide

Selecteer de belangrijkste begrippen
Als eerste selecteer je de kernbegrippen uit je probleemstelling en onderzoeksvragen. In je theoretisch kader moet je duidelijk aangeven wat met elke term wordt bedoeld.

Slide 11 - Tekstslide

Wat zijn de kernbegrippen uit jouw hoofd- en deelvragen?

Slide 12 - Woordweb

Werk de begripsdefinities uit (1)
Door middel van literatuuronderzoek bepaal je vervolgens per term hoe anderen dit begrip hebben gedefinieerd. 
Vergelijk de begripsdefinities van verschillende auteurs kritisch met elkaar. Daarna kies je de definitie die het beste bij jouw onderzoek aansluit en leg je uit waarom dat zo is. In plaats daarvan kun je ook definities combineren of zelf iets aanvullen.

Tot slot geef je aan of er samenhang tussen bepaalde begrippen bestaat.


Slide 13 - Tekstslide

Literatuur zoeken (1)
Google is op dit moment de meest populaire zoekmachine en heeft de grootste database, met miljarden webpagina's, andere typen documenten (zoals PDF, Word, Excel en Powerpoint) en afbeeldingen. Omdat het zo groot is, vind je altijd resultaten op je zoekvragen, maar niet alle resultaten zijn relevant voor je zoekvraag. Je bent veel tijd kwijt aan het scannen van de gevonden informatie.

Slide 14 - Tekstslide

Literatuur zoeken
  • Zoek nooit met 1 woord, probeer altijd met twee of meer woorden die goed aansluiten op je onderzoeksvraag via Google Advanced Search te zoeken.
  • Gebruik Booleaanse operatoren om verschillende zoekcombinaties te kunnen maken.
  • Klik hier voor meer informatie over Boleaanse operatoren.

Slide 15 - Tekstslide

Welke Boleaanse operatoren heb je gevonden en hoe zou je ze kunnen gebruiken voor jouw onderzoek?

Slide 16 - Open vraag

Literatuur zoeken (2)
  • Wanneer je een bepaald woord wilt uitsluiten in je zoekactie, kun je een - (min) teken voor het woord zetten. 
  • Stel: je zoekt informatie over groene energie maar wilt geen informatie over windmolens ontvangen. Typ dan in je zoekveld: "groene energie" -windmolens

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Literatuur zoeken (3)
Google heeft een sub-site voor wetenschappelijke publicaties ontwikkeld. In Google Scholar zoek je alleen in wetenschappelijke bronnen. Hier vind je met name artikelen.

Google Scholar biedt eenvoudige toegang tot veel literatuur en is vaak een goed startpunt voor je literatuuronderzoek. Maar het is niet de enige toegang tot literatuur. Google Scholar gebruik je daarom het beste naast andere informatieplatvormen, zoals de zoekmachine van een bibliotheek.

Slide 19 - Tekstslide

Literatuur zoeken (4)
Veel wetenschappelijke artikelen zijn niet openbaar toegankelijk. Als je een artikel toch heel graag wilt openen, kun je het illegaal proberen via https://sci-hub.se/

Slide 20 - Tekstslide

Werk de relevante theorieën en modellen uit (2)
Ook beschrijf je relevante theorieën en modellen met betrekking tot je begrippenapparaat/hoofd- en deelvragen en beargumenteer je waarom je hier wel of geen gebruik van gaat maken. 

Geef nog niet aan hoe je er gebruik van maakt. Dit doe je hierna in je methodologie.

Slide 21 - Tekstslide

Wat past er nog meer in het theoretisch kader?
Afhankelijk van je onderwerp kan ook een uitgebreide stand van zaken op het gebied van je onderzoeksonderwerp in je theoretisch kader thuishoren, die aangeeft welke positie jouw onderzoek heeft ten opzichte van de bestaande kennis.

Een theoriegericht probleem vraagt sneller om een ‘stand van zaken’ dan een praktijkgericht probleem.
Zoek dus van tevoren goed uit welke verwachtingen jouw begeleider of opleiding heeft!

Slide 22 - Tekstslide

Weet jij wat je begeleider van jou verwacht met betrekking tot het theoretisch kader?
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll

De structuur van het theoretisch kader
Voor de structuur van een theoretisch kader bestaan geen vaste regels. Het belangrijkste is om een logische opbouw aan te houden, bijvoorbeeld aan de hand van je deelvragen/ hypothesen, kernbegrippen, theorieën of datum (chronologisch).

Je kunt bijvoorbeeld per deelvraag/hypothese of kernbegrip een paragraaf gebruiken om de relevante theorieën en modellen in te bespreken.
En vergeet ook niet een correcte bronvermelding toe te voegen om plagiaat te voorkomen.

Slide 24 - Tekstslide

Welke structuur ga jij je theoretisch kader geven?

Slide 25 - Open vraag

Citeren
Citeren is het letterlijk overnemen van stukken tekst uit een bron. Dit kan uit een boek zijn, maar ook uit een toespraak. Je zet de stukken tekst die je letterlijk overneemt tussen aanhalingstekens. Zorg ervoor dat het citaat niet te lang wordt, hou het maximaal bij een paar zinnen. Het is belangrijk dat je daarna aangeeft van wie het citaat komt. Dit ziet er dan bijvoorbeeld zo uit: "Citeren is het letterlijk overnemen van stukken tekst uit een bron." (Scholierenacademie, 2021). De volledige bronvermelding geef je dan weer in de literatuurlijst aan het einde van het verslag.

Slide 26 - Tekstslide

Parafraseren
Parafraseren betekent het overnemen van ideeën of in eigen woorden verbuigen van stukken tekst uit een bron. Als je een hele moeilijke theorie in je eigen woorden overneemt kun je niet doen alsof je neus bloedt en zeggen dat het van jou is. Hierbij is dus ook bronvermelding nodig. 

Journalisten parafraseren vaak in hun artikelen om citaten minder lang te maken, waardoor het stuk aantrekkelijk wordt.

Slide 27 - Tekstslide

Opdracht
  • Zoek minimaal vijf bronnen die relevant zijn voor het beantwoorden van je onderzoeksvragen.
  • Vat de bronnen samen in eigen woorden, in één á twee zinnen.
  • Probeer de bronnen op een logische manier met elkaar in verband te brengen en er een eigen 'verhaal' van te maken. 
  • Stuur het beginnetje van je theoretisch kader op naar je begeleider via Magistermail.

Slide 28 - Tekstslide