Je leert hoe je bij een woordformule een tabel en een grafiek maakt.
Je leert wat een startgetal en een hellingsgestal is in een woordformule
Slide 4 - Tekstslide
Stel een woordformule op
Frank heeft een kortingskaart voor het zwembad gekocht. Hiervoor heeft hij 10 euro betaald.
Met deze kaart kan hij met korting naar het zwembad en betaalt hij nog maar 2,50 per keer.
Stel een woordformule op voor de kosten
Denk aan vast format: antwoord = getal x variabele + losgetal
timer
1:00
Slide 5 - Tekstslide
Stel een woordformule op
Frank heeft een kortingskaart voor het zwembad gekocht. Hiervoor heeft hij 10 euro betaald.
Met deze kaart kan hij met korting naar het zwembad en betaalt hij nog maar 2,50 per keer.
antwoord = getal x variabele + losgetal
kosten in euro's = 2,50 x bezoek zwembad + 10
Slide 6 - Tekstslide
Extra oefening nodig
Maak de O opdrachten van paragraaf 1 voordat je aan paragraaf 2 start.
Slide 7 - Tekstslide
Inzoomen op woordformule
Woordformule bestaat uit:
Kosten in euro's = 2,50 x bezoek zwembad + 10
1. Het hellingsgetal (het getal dat variabel is)
2. Het start getal (het losse getal)
Vaste format wordt: antwoord = hellingsgetal x variabele + startgetal
Slide 8 - Tekstslide
Van woordformule naar grafiek
Kosten in euro's = 2,50 x bezoek zwembad + 10
Maak hier een tabel van
Bezoek zwembad
0
1
2
3
Kosten euro
10
...
...
...
Slide 9 - Tekstslide
Van woordformule naar grafiek
Kosten in euro's = 2,50 x bezoek zwembad + 10
Wat is het startgetal? (Waarmee start de tabel?)
Wat is het hellingsgetal? (Met welk stapje stijgt of daalt de grafiek?
Is dit getal positief of negatief? Stijgt of daalt de grafiek?)
Bezoek museum
0
1
2
3
Kosten euro
10
...
...
...
Slide 10 - Tekstslide
Van woordformule naar grafiek
Kosten in euro's = 2,50 x bezoek zwembad + 10
Hoe maken we hier een grafiek in een assenstelsel van?
Bezoek museum
0
1
2
3
Kosten euro
10
...
...
...
Slide 11 - Tekstslide
Van woordformule naar grafiek
1. Stel de woordformule op
2. Maak een tabel
3. Maak een grafiek in een assenstelsel
Slide 12 - Tekstslide
Samen oefenen, stel een woordformule op
1. Stel de woordformule op
2. Maak een tabel
3. Maak een grafiek
Je koopt een kortingskaart om te reizen met de trein zodat je je oma kan bezoeken. Je betaalt hiervoor 40 euro. Per ritje naar je oma betaal je 8,50 euro.
antwoord = hellingsgetal x variabele + startgetal
timer
2:00
Slide 13 - Tekstslide
Samen oefenen, maak een tabel
1. Stel de woordformule op
2. Maak een tabel
3. Maak een grafiek
Kosten in euro's = 8,50 x treinrit + 40
Je reist elke week 1x naar je oma. Maak een tabel van de kosten. Bereken maximaal 5 weken.
timer
3:00
Slide 14 - Tekstslide
Samen oefenen, hellingsgetal en startgetal benoemen
1. Stel de woordformule op
2. Maak een tabel
3. Maak een grafiek
Kosten in euro's = 8,50 x treinrit + 40
(Wat is het hellingsgetal, wat is het startgetal?)
Treinrit
0
1
2
3
4
5
kosten in euro's
timer
1:00
Slide 15 - Tekstslide
Aan de slag
Havo: 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16
Vwo: 9, 10, 11, 12, 14, 16, U3, U4
We werken de eerste 5 min in rust
Ik loop langs om het huiswerk te bespreken
en vragen te beantwoorden
timer
5:00
Slide 16 - Tekstslide
Ik kan een tabel maken van een woordformule en het startgetal en het hellingsgetal benoemen
Je gaat naar een schoolfeest. Het kaartje kost 4 euro. De drankjes kosten 1,50 euro. Stel een woordformule op waarmee je de totale kosten van de avond kan berekenen.
Je mag maximaal 5 drankjes drinken van je ouders.
Maak een woordformule.
Maak een tabel bij deze situatie.
Wat is het start getal en wat is het hellingsgetal? Stijgt of daalt de grafiek?