Taal Actief Thema 6 les 4

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

voorbeelden
Lisa koopt limonade voor Eva.
Sarah leent een boek aan Thomas.
De winkelier verkoopt de tafel aan Mia.
De man biedt haar een stoel aan.
De ober brengt de vrouwen het eten.
Thijs heeft een cadeau gegeven aan Sien.
Ik heb een tafel voor ons gereserveerd.

Slide 3 - Tekstslide

Ik geef deze les aan jullie.
Ik benoem steeds aan wie of voor wie iets is?
Het meewerkend voorwerp is iemand die iets ontvangt.
Je kunt het woordje aan of voor ervoor zetten.

Meewerkend voorwerp:
‘aan-wie/voor-wie deel’.

Slide 4 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Wat is het en hoe vind je het? 
Hiervoor moet je eerst de zin kunnen ontleden.

Daar hoort een stappenplan bij.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Hij geeft de voetbal aan Hassan.
Wat is het gezegde?

Slide 12 - Open vraag

Hij geeft de voetbal aan Hassan.
Wat is het onderwerp?

Slide 13 - Open vraag

Hij geeft de voetbal aan Hassan.
Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 14 - Open vraag

Hij geeft de voetbal aan Hassan.
Wat is het lmeewerkend voorwerp?

Slide 15 - Open vraag

De wielrenner fietste 200 kilometer voor een goed doel.
Wat is het gezegde?

Slide 16 - Open vraag

De wielrenner fietste 200 kilometer voor een goed doel.
Wat is het onderwerp?

Slide 17 - Open vraag

De wielrenner fietste 200 kilometer voor een goed doel.
Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 18 - Open vraag

De wielrenner fietste 200 kilometer voor een goed doel.
Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 19 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp?
Mijn moeder geeft de leraar een hand.

Slide 20 - Open vraag

Het meewerkend voorwerp is:
Mijn broer mailde Eefje een leuke foto.

Slide 21 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp?

De man biedt haar een stoel aan.
A
een stoel
B
biedt
C
haar
D
een stoel

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?

Tim koopt een lolly voor zijn klas.
A
zijn klas
B
voor zijn klas
C
Tim
D
een lolly

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?

Sarah leent een boek aan Thomas.
A
leent
B
aan Thomas
C
Sarah
D
een boek

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?

Lisa koopt limonade voor Eva
A
Lisa
B
koopt
C
limonade
D
voor Eva

Slide 25 - Quizvraag