Beredeneren hoe een gedragsexperiment is opgebouwd.
Kun je de betekenis uitleggen en voorbeelden geven van:
Systematische fouten / verschillen
Sociale prijzen
Marktprijzen
Slide 3 - Tekstslide
Opbouw van de les
Terugblik H1
Korte introductie H2
In tweetallen werken aan een paragraaf en die presenteren aan de klas
Belangrijk: je hoeft niet alles te maken, dus zorg voor elkaar!
Slide 4 - Tekstslide
Wat heb je onthouden?
Welke verschijnselen kun je nog opnoemen?
Zijn ze je opgevallen de afgelopen week?
Slide 5 - Tekstslide
Welke verkooptruc is gebruikt bij het plaatje hiernaast?
A
De lokvogel
B
Relatieve opofferingskosten
C
Verliesaversie
D
De standaard
Slide 6 - Quizvraag
Onder ..... verstaan we dat mensen gemakkelijker geld besteden aan een dure melkopschuimer bij de aanschaf van een koffieapparaat dan dat zij zoveel geld zouden uitgeven aan dezelfde opschuimer als ze die los aanschaffen.
Welk begrip past op de puntjes?
A
De standaard
B
Het woord gratis
C
Relatieve opofferingskosten
D
Verliesaversie
Slide 7 - Quizvraag
Twee stellingen:
1. Aversie betekent 'graag iets willen'. 2. De lokvogel is altijd het goedkoopste product.
A
Beide stellingen zijn juist
B
Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist.
C
Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist.
D
Beide stellingen zijn onjuist.
Slide 8 - Quizvraag
Vaker wordt geadverteerd met 'gratis verzending' dan met 'verzending inbegrepen'. Dit verhoogt de omzet vanwege
A
het referentiekader
B
het woord gratis
C
relatieve opofferingskosten
D
de standaard
Slide 9 - Quizvraag
Supermarkten bieden snoepjes aan in schappen op kinderhoogte, zodat kinderen ze makkelijk kunnen pakken. Dit is een voorbeeld van
A
het woord gratis
B
de lokvogel
C
relatieve opofferingskosten
D
het bezitseffect
Slide 10 - Quizvraag
Bij de aanschaf van een paar schoenen van € 150,- koop je tevens een spuitbus om ze waterdicht te maken van € 10,-, terwijl je weet dat in een winkel 12 minuten lopen verderop ook waterdichtspray te koop is voor € 4,-. Hier is sprake van
A
relatieve opofferingskosten
B
bezitseffect
C
de lokvogel
D
de standaard
Slide 11 - Quizvraag
huiswerk 1.19 (pagina 9)
Studenten staan in de rij voor kaartjes voor een belangrijke basketbalwedstrijd. Dan worden ze willekeurig uitgedeeld...
a) Welk gedragseconomisch effect wordt aangetoond?
b) Hoeveel procent hoger...?
c) Kan er tussen deze twee groepen een markt ontstaan van basketbalkaartjes voor deze wedstrijd?
Slide 12 - Tekstslide
H2 Economische kennis door experimenten
Gedragseconomen gaan ervan uit dat mensen (meestal) niet rationeel zijn. Mensen nemen niet de beste beslissingen, schatten situaties verkeerd in.
Maar die 'fouten' zijn niet willekeurig. Heel veel mensen maken dezelfde: ze zijn voorspelbaar.
= systematische fouten/verschillen: consistent irrationele beslissingen die mensen allemaal nemen.
Wetenschappers tonen systematische fouten aan met behulp van gedragsexperimenten.
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Gedragsexperimenten
In een gecontroleerde situaties worden mensen gevraagd om bepaalde keuzes te maken.
Naast de onderzochte groep is er altijd een controlegroep (denk aan placebo's bij medicijnonderzoek)
Deelnemers weten vaak niet precies wat er onderzocht wordt.
Slide 15 - Tekstslide
Groepswerk
Bestudeer de paragraaf
Maak de opgaven (eerst alleen, dan vergelijken)
Wat is belangrijk? Wat ga je uitleggen aan de klas?
Gebruik interactie (laat klasgenoten nadenken over opgave, verzin een experiment)