In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Geneesmiddelkennis voor doktersassistenten
Introductie
Slide 1 - Tekstslide
Wie ben ik?
Frouwke van Hout
Docent
Apotheker
f.vanhout@vistacollege.nl
Wie zijn jullie?
Slide 2 - Tekstslide
Als je een nieuw geneesmiddel kon maken voor een probleem dat nog geen oplossing heeft, welk probleem zou je kiezen?
(het mag ook iets geks zijn zoals een geneesmiddel tegen saaie docenten of een geneesmiddel tegen vroeg opstaan)
Slide 3 - Tekstslide
Wat leren we vandaag
Wat is een geneesmiddel?
Waar kun je een geneesmiddel krijgen?
Namen van geneesmiddelen
Wat is het preferentiebeleid?
Slide 4 - Tekstslide
Welke geneesmiddelen ken je?
Slide 5 - Woordweb
Wat doet een apotheek?
Slide 6 - Woordweb
Wat is een geneesmiddel?
Definitie: Geneesmiddelen zijn stoffen die bestemd zijn om te worden gebruikt of die worden aangeduid of aanbevolen als zijnde geschikt voor:
het genezen, lenigen of voorkomen van enige aandoening, ziekte, ziekteverschijnselen, pijn, verwonding of gebrek bij de mens;
het herstellen, verbeteren of wijzigen van het functioneren van organen bij de mens;
het stellen van een medische diagnose door toediening aan of aanwending bij de mens
Slide 7 - Tekstslide
Voorbeelden
Antibiotica = genezen (bacterie doden)
Pijnstiller = verzachten van pijn
Vaccin = voorkomen dat je een ziekte krijgt
Anticonceptiepil = wijzigen van de menstruatiecyclus
Laxeermiddel bij darmonderzoek = stellen van een diagnose
Slide 8 - Tekstslide
Waar kun je geneesmiddelen krijgen/kopen?
Slide 9 - Woordweb
Waar kun je geneesmiddelen krijgen?
UR = uitsluitend recept
UA = uitsluitend apotheek
UAD = uitsluitend apotheek en drogist
AV = algemeen verkrijgbaar
Slide 10 - Tekstslide
Namen van geneesmiddelen
Er zijn 3 onderdelen:
De chemische naam
De stofnaam of generieke naam
De merknaam, spécialiténaam of handelsnaam
Slide 11 - Tekstslide
Voorbeeld
Chemische naam: N-(4-hydroxyfenyl)acetamide
Stofnaam of generieke naam: Paracetamol
Merknaam, spécialiténaam of handelsnaam: Sinaspril
Slide 12 - Tekstslide
Voorbeeld
Chemische naam: 2-acetoxy-benzoëzuur
Stofnaam of generieke naam: Acetylsalicylzuur
Merknaam, spécialiténaam of handelsnaam: Aspirine
Slide 13 - Tekstslide
Opdracht
Schrijf op: de merknaam en de stofnaam
(+ extra opdracht: welke fabriek heeft dit gemaakt?)
Slide 14 - Tekstslide
Preferentiebeleid
Lijst met geneesmiddelennamen (stofnamen) die door de zorgverzekeraar volledig worden vergoed voor patiënten. De lijst wordt gemaakt door de zorgverzekeraar.
Slide 15 - Tekstslide
Preferentiebeleid
Alleen onder bepaalde (strenge) voorwaarden worden uitzonderingen gemaakt.
De lijst die de zorgverzekeraar heeft gemaakt kan wijzigen. Dit is soms lastig te begrijpen voor patiënten, die opeens een ander doosje krijgen.
Slide 16 - Tekstslide
Quiz
Slide 17 - Tekstslide
Wat betekent AV?
A
Altijd verkrijgbaar
B
Apotheek verkrijgbaar
C
Algemeen verkrijgbaar
D
Amper verkrijgbaar
Slide 18 - Quizvraag
In welke categorie valt paracetamol?
A
UR
B
UA
C
UAD
D
AV
Slide 19 - Quizvraag
In welke categorie valt morfine (sterke pijnstiller)
A
UR
B
UA
C
UAD
D
AV
Slide 20 - Quizvraag
Paracetamol is een...
A
Merknaam
B
Stofnaam
C
Chemische naam
D
Voornaam
Slide 21 - Quizvraag
Een ander woord voor stofnaam is...
A
Generieke naam
B
Handelsnaam
C
Merknaam
D
Chemische naam
Slide 22 - Quizvraag
Mag ja afwijken van het preferentiebeleid?
A
Nee, dit mag nooit
B
Ja, dit mag voor dure medicijnen
C
Ja, dit mag onder strenge voorwaarden
D
Ja, dit mag altijd
Slide 23 - Quizvraag
Wat wil jij dit jaar graag leren over geneesmiddelen?