het perfectum

1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Secundair onderwijs

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Grammatica werkwoorden
de vtt (het perfectum)

Slide 2 - Tekstslide

Bingo over het weekend

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Vroeger en nu
Vroeger                                   Nu
Het verleden


Ik heb gedanst.                     Ik dans.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Vroeger en nu
Het perfectum                     Het presens



Ik heb gewerkt.                    Ik werk.

Slide 8 - Tekstslide

Vroeger en nu
V.T.T                                      Het presens



Ik heb gewerkt.                    Ik werk.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Ik heb vorige week in de tuin gewerkt.
Is de zin vroeger of nu?
Vroeger
Nu

Slide 11 - Poll

Ik leer Nederlands.
Vroeger
Nu

Slide 12 - Poll

Ik loop 10 kilometer.
Vroeger
Nu

Slide 13 - Poll

Ik heb in de discotheek gedanst.
Vroeger
Nu

Slide 14 - Poll

Ik heb naar mijn moeder gebeld.
Vroeger
Nu

Slide 15 - Poll

Slide 16 - Tekstslide

Auditieve discriminatie
- Je neemt een wisbordje.
- Je schrijft aan de ene kant OTT en  aan de andere kant VTT. 
- De leerkracht leest 10 zinnen voor, sommige in de OTT en sommige in de VTT. 
- Je houdt je wisbordje naar boven met de juiste tijd.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Hebben of zijn?
Het perfectum                               Het presens


Ik heb gewerkt.                               Ik werk.
Ik ben naar school gefietst.      Ik fiets

Slide 19 - Tekstslide

Hebben of zijn?

      Hebben                                                                  zijn

         Meestal (90%)                                                 Zelden (10%)
                          
     

Slide 20 - Tekstslide

Hebben of zijn?
Bij bewegingswerkwoorden (wandelen, fietsen, joggen,...)
      
         Hebben                                                                  zijn
Ik heb gefietst.                                     Ik ben naar school gefietst. 
   Zonder verplaating                                  met verplaatsing
     

Slide 21 - Tekstslide

Het huisje van ZIJN

Slide 22 - Tekstslide

Hoe maak ik het voltooid deelwoord?

Slide 23 - Tekstslide

Een voorbeeld: dansen
1) vervoeging hebben of zijn
2) voltooid deelwoord
- ge
ik-vorm: werk
+
Staat de k in SoFTKeTCHuP?

Antwoord: jij       ...........       ...............

Antwoord:
 ik      ........... ...............
             1          2

Slide 24 - Tekstslide

Een voorbeeld: wonen
1) vervoeging hebben of zijn
2) voltooid deelwoord
- ge
ik-vorm: werk
+
Staat de k in SoFTKeTCHuP?

Antwoord: jij       ...........       ...............

Antwoord:
 ik      ........... ...............
             1          2

Slide 25 - Tekstslide

Let op!
Werkwoorden met een z of een v, maak je anders.

reizen - gereisd
grazen - gegraasd
leven - geleefd



Slide 26 - Tekstslide

poetsen
luisteren
Voltooid deelwoord met t
(SoFTKeTCHuP)
Voltooid deelwoord met d
groeten
rennen
horen
vragen
wandelen
maken
fietsen
pakken
tekenen
leren

Slide 27 - Sleepvraag

Wat is het voltooid deelwoord van luisteren?

Slide 28 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord van horen?

Slide 29 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord van ruilen?

Slide 30 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord van vieren?

Slide 31 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord van wandelen.

Slide 32 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord van wandelen.

Slide 33 - Open vraag

A/B-oefening

Slide 34 - Tekstslide

Draaikaartjes
Oefen per twee met de draaikaartjes.

Slide 35 - Tekstslide

En nu ... oefenen
Ga naar Smartschool - planner - donderdag 20 februari en maak de volgende oefeningen
- oefening 1: t of d
- oefening 2: hebben of zijn in vtt
- oefening 3: regelmatige werkwoorden
Klaar? Maak de extra oefeningen op papier.

Slide 36 - Tekstslide

werkbundel
Maak de oefeningen in de werkbundel.
Niet klaar? Dan maak je het als huiswerk.

Slide 37 - Tekstslide

Spreken in een kring
- In een kring
- Wat heb jij gisteren gedaan. Ik heb … ge.... 
- Indien iemand een fout maak, terug in de andere richting.

Slide 38 - Tekstslide