V2 herhaling (grammatica 5 en 21) voornaamwoorden


Welkom 
v2t!
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les


Welkom 
v2t!

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Huiswerkopdracht nakijken
  3. Korte herhaling vorige les
  4. Oefenen met voornaamwoorden
  5. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Tekstslide

10 minuten lezen

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerkopdracht nakijken
a wat voor een – vragend voornaamwoord
b het – onbepaald voornaamwoord
c men – onbepaald voornaamwoord
d welke – vragend voornaamwoord
e het – onbepaald voornaamwoord, verschillende – onbepaald voornaamwoord
f iets – onbepaald voornaamwoord, wat – onbepaald voornaamwoord, niemand – onbepaald voornaamwoord

Slide 4 - Tekstslide

De vragende voornaamwoorden zijn...
A
wie, wanneer, wat
B
hoe, wie, wat (voor een), welke
C
welk(e), wat, wat voor (een), wie
D
welke, wanneer, hoe, wat

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het vragend voornaamwoord?

Welke vraag moet ik stellen?
A
vraag
B
stellen
C
welke
D
ik

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het vragend voornaamwoord?

Hoe bedoelt u?
A
hoe
B
zit er niet in
C
bedoelt
D
u

Slide 7 - Quizvraag


Een onbepaald voornaamwoord
A
als je een woordsoort niet kent
B
verwijst naar iets of iemand maar je niet precies wie (vaag)
C
verwijst naar een persoon of ding
D
wie, wat, welke, wat voor een

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het onbepaald voornaamwoord / zijn de onbepaalde voornaamwoorden?

Niemand vertelt mij iets!
A
niemand en mij
B
mij en iets
C
iets
D
niemand en iets

Slide 9 - Quizvraag

In welke zin is 'wat' een onbepaald voornaamwoord?
A
Weet jij wat je wil kopen?
B
Is er wat?
C
Het beste wat je kan doen is wachten...
D
Wil jij wat voorbeelden?

Slide 10 - Quizvraag

Geef een zin met een vragend en een onbepaalde voornaamwoord.

Slide 11 - Open vraag

Oefenen met voornaamwoorden
  • Maak opdracht 3 en 7 op pagina 87 van je boek. 
  • Je mag zachtjes overleggen met je buur. 
  • Je krijgt voor deze twee opdrachten 15-20 minuten de tijd.
  • Klaar? Ga nog even in je leesboek lezen.

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 3 nakijken
a je – persoonlijk voornaamwoord
b zijn – bezittelijk voornaamwoord
hetgeen – betrekkelijk voornaamwoord
sommige – onbepaald voornaamwoord
c zijn – bezittelijk voornaamwoord
d niets – onbepaald voornaamwoord
dat – betrekkelijk voornaamwoord
je – persoonlijk voornaamwoord
mij – persoonlijk voornaamwoord
e je – persoonlijk voornaamwoord
je – persoonlijk voornaamwoord
alle – onbepaald voornaamwoord
Opdracht 3 nakijken
f u – persoonlijk voornaamwoord
g we – persoonlijk voornaamwoord
wat – onbepaald voornaamwoord
h ik – persoonlijk voornaamwoord
het – onbepaald voornaamwoord
wat – vragend voornaamwoord
jij – persoonlijk voornaamwoord
i eenieder – onbepaald voornaamwoord
zijn – bezittelijk voornaamwoord
 

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 7 nakijken
a Deze uitspraak doe je als er veel op het spel staat en je er vol voor wilt gaan. Je doet je uiterste best om je doel (alles) te bereiken, zelfs als je daardoor een groter risico loopt om uiteindelijk helemaal met lege handen te staan (niets). Denk bijvoorbeeld aan een voetbalwedstrijd waarbij een team alleen genoeg heeft aan winst. Bij gelijkspel zal iedereen zijn uiterste best doen om nog een doelpunt te maken, ook al loop je daardoor een groter risico om een tegendoelpunt te krijgen en zo zelfs niet met een gelijkspel maar met verlies te eindigen.

b ‘Alles’ en ‘niets’ zijn allebei onbepaalde voornaamwoorden.

c Ze zeggen beide evenveel. Geen van de woorden verwijst naar iets specifieks. Je weet niet precies wat ‘alles’ of ‘niets’ betekent.

Slide 14 - Tekstslide

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: donderdag 6 maart
  • Huiswerk: maken opdr. 3 en 7 (p. 87) + leren p. 186-195 en 82, 84 (voorzetselvoorwerp niet) en 86 (wederkerend en wederkerig voornaamwoord niet)
  • Meenemen: leesboek, boek, schrift, pen en LAPTOP
  • Programma: herhaling grammatica

Slide 15 - Tekstslide