1.2b en 1.2c Revolutie + De koning is dood

1.2b | Revolutie 
 
Opdrachten 16 t/m 23

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 27 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

1.2b | Revolutie 
 
Opdrachten 16 t/m 23

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel
Ik kan uitleggen hoe de Franse Revolutie begon.

De derde stand wilde inspraak in het bestuur en de voorrechten van de eerste en tweede stand afschaffen. Maar de adel en de geestelijkheid wilden niets veranderen.
De Franse burgers waren bang dat de koning de nieuwe volksvertegenwoordiging zou verbieden, maar dat gebeurde niet. Hij stond toe dat de volksvertegenwoordiging het nieuwe bestuur van Frankrijk was. Dit was het begin van de Franse Revolutie.

Slide 2 - Tekstslide

Opdracht 16
Wat is een absoluut vorst?
  • Een koning die alle macht heeft.

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 17
Wat is een volksvertegenwoordiging?
A Een bestuur dat zijn rechten niet wil verliezen en samen met de koning beslist.
B Een groep mensen die in opstand komt tegen hoge belastingen.
C Een vergadering van burgers die besluiten neemt namens het volk.

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 18
De koning kon de belastingen niet verder verhogen. Wat was waarschijnlijk de reden daarvoor?
A Alle standen betaalden al belasting; meer mensen belasting laten betalen ging niet.
B Dan zouden de schulden van Frankrijk nog verder oplopen.
C De belastingen waren al heel hoog: nog meer belasting zouden mensen niet pikken.
D De koning van Frankrijk had niet de macht om belastingen te verhogen.

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 19
Gebruik ook tekst A ‘Boze burgers’.
a.
In mei 1789 kwamen vertegenwoordigers van de drie standen samen om te vergaderen. Hoeveel procent van de bevolking vertegenwoordigden zij? Kies uit: 2% • 98%.

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 19
Gebruik het schema bij vraag a. Waarom vonden de vertegenwoordigers van de derde stand dat zij veel meer recht op inspraak hadden?
  • De meeste mensen (98% van de bevolking) hoorden bij de derde stand. De vertegenwoordigers van de derde stand spraken dus namens bijna alle Fransen.

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 20
Welke mening past bij de eerste en tweede stand? En welke past bij de derde stand?

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 21
Gebruik tekst B ‘Revolutie!’ en leg uit wat de Franse Revolutie was.
  • De periode tussen 1789 en 1799, met grote veranderingen in het bestuur en de samenleving van Frankrijk.

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 22
a.
Streep de foute woorden door.
In juli 1789 verloor de Franse adel / koning de absolute macht. Voortaan lag de macht bij de vergadering van de drie standen / volksvertegenwoordiging. Daarin zaten vertegenwoordigers van alle burgers / standen.

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 22
a.
Streep de foute woorden door.
In juli 1789 verloor de Franse adel / koning de absolute macht. Voortaan lag de macht bij de vergadering van de drie standen / volksvertegenwoordiging. Daarin zaten vertegenwoordigers van alle burgers / standen.

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 22
b.
Welke gebeurtenis was het begin van de Franse Revolutie?

A De bestorming van de Bastille, een gevangenis, door honderden burgers uit Parijs.
B De Franse adel en de geestelijkheid wilden niets veranderen en hun macht houden.
C De koning verhoogde de belastingen in Frankrijk niet verder.
D De volksvertegenwoordiging werd toegestaan als het nieuwe bestuur van Frankrijk.

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 23
Gebruik bron 3. Op 14 juli vieren de Fransen ieder jaar het begin van de Franse Revolutie. Leg uit waarom ze dat nog steeds een belangrijke gebeurtenis vinden.

  • Het begin van de Franse Revolutie was het begin van veranderingen in het bestuur en de samenleving in Frankrijk.

Slide 13 - Tekstslide

Huiswerk

H1.2c De koning is dood!
Blz. 16 en 17
Opdrachten 24 t/m 32


Slide 14 - Tekstslide

Leerdoel
Ik kan uitleggen wat er veranderde door de revolutie.
De  volksvertegenwoordiging (van burgers) schafte de voorrechten van de geestelijkheid en de adel af. De standenmaatschappij was voorbij en voortaan mochten alle rijke mannen stemmen.
koning Lodewijk XVI vluchtte in 1791 met zijn gezin naar Oostenrijk te vluchten. Hij wilde zijn macht terug en hoopte dat koningen uit andere landen hem daarbij wilden helpen.
De volksvertegenwoordiging besloot de koning af te zetten. Zo werd Frankrijk in 1792 een republiek. Dat is een land zonder koning.

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht 24
Welke twee zinnen passen bij Frankrijk vóór 1789?
A De koning bepaalt wat er in Frankrijk gebeurt.
B De volksvertegenwoordiging besluit over wetten.
C Een burger mag zelf een leider kiezen.
D Iedereen kan een belangrijke baan in het bestuur krijgen.
E Sommige mensen hebben voorrechten.

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht 24
Welke twee zinnen passen bij Frankrijk vóór 1789?
A De koning bepaalt wat er in Frankrijk gebeurt.
B De volksvertegenwoordiging besluit over wetten.
C Een burger mag zelf een leider kiezen.
D Iedereen kan een belangrijke baan in het bestuur krijgen.
E Sommige mensen hebben voorrechten.

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht 25
In welk soort huizen woonden de mensen die niet blij waren met de Franse Revolutie?

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht 26
Hoe werd Frankrijk bestuurd vanaf 1789?
A De drie standen bestuurden samen.
B De edelen en de geestelijkheid hadden de macht.
C De koning was aan de macht.
D Rijke mannen zaten in de volksvertegenwoordiging.

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht 27
Leg met twee argumenten uit dat de standenmaatschappij na 1789 voorbij was.
1.
  • De volksvertegenwoordiging had nu de macht, voortaan
mochten rijke mannen stemmen.
2.
  • De voorrechten van de geestelijkheid en de adel waren afgeschaft.

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht 28
Wie waren niet blij met de Franse Revolutie? Drie antwoorden zijn goed.
A Arme mensen in de steden.
B Boeren.
C De koning.
D Edelen.
E Geestelijken.
F Rijke mensen in de steden.

Slide 21 - Tekstslide

Opdracht 29
Om welke twee redenen vluchtte Lodewijk XVI naar Oostenrijk?
1.
  • Hij voelde zich bedreigd door de derde stand.
2.
  • Hij hoopte zijn macht te kunnen herstellen met hulp uit het
buitenland.

Slide 22 - Tekstslide

Opdracht 30
Maak de zinnen kloppend. Kies uit: adel • koning • republiek • revolutie • standensamenleving. Twee woorden gebruik je niet.
Door te vluchten liet Lodewijk zien dat hij bang was voor de ..........
De volksvertegenwoordiging had daardoor geen vertrouwen meer in de ..............
De volksvertegenwoordiging besloot dat het beter was om van Frankrijk een .........te maken.

Slide 23 - Tekstslide

Opdracht 30
Maak de zinnen kloppend. Kies uit: adel • koning • republiek • revolutie • standensamenleving. Twee woorden gebruik je niet.
Door te vluchten liet Lodewijk zien dat hij bang was voor de revolutie.
De volksvertegenwoordiging had daardoor geen vertrouwen meer in de koning.
De volksvertegenwoordiging besloot dat het beter was om van Frankrijk een republiek te maken.

Slide 24 - Tekstslide

Opdracht 31
Gebruik bron 4. Wat gebeurt hier?
A De koning legt uit hoe de guillotine werkt.
B De koning veroordeelt iemand ter dood.
C De koning vlucht naar het buitenland.
D De koning wordt onthoofd door de guillotine.

Slide 25 - Tekstslide

Opdracht 31
Sommige Fransen vonden dat de revolutie nog niet ver genoeg was gegaan. Wat was volgens hen niet goed?
A Dat alleen rijke burgers inspraak in het bestuur hadden.
B Dat de koning en de adel veel macht hadden.
C Dat de koning zijn macht kwijt was en nog leefde.
D Dat er nog voorrechten voor adel en geestelijkheid waren.

Slide 26 - Tekstslide

Huiswerk
H1.3 Nederland
Blz. 22 en 23
Opdrachten 1 t/m 3, 5 + 6

Slide 27 - Tekstslide