Schrijfstijl les 2 o.b.v. module Schrijfstijl van Jeroen Steenbakkers

Welkom
Hoofdstuk 2 
Een duidelijke Stijl




1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Hoofdstuk 2 
Een duidelijke Stijl




Slide 1 - Tekstslide

Terugkijken hoofdstuk 1
Gekozen schrijfstijl in verschillende situaties
Duidelijke keus van woorden (geen vage woorden, herhalingen)
Formeel en informele schijfstijl

Slide 2 - Tekstslide

Wanneer gebruik je informeel taalgebruik?
A
Bij officiële documenten
B
In een sollicitatiegesprek
C
In een casual setting
D
Bij vrienden en familie

Slide 3 - Quizvraag

Wat is formeel taalgebruik?
A
Taal voor officiële situaties
B
Taal voor informele gesprekken
C
Taal in zakelijke brieven
D
Taal voor vrienden

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Tekstslide

Lesdoelen bij hoofdstuk 2
  • Je weet hoe je een tekst duidelijk en aantrekkelijk kunt schrijven.
  • Je leert twee stijlstrategieën kennen die je helpen bij het duidelijk en aantrekkelijk kunnen schrijven.

Slide 6 - Tekstslide

Introductie-opdracht: lezen
Tekst 9a (blz. 14)

Algen worden nu als luxeproducten geserveerd. In de toekomst gaan we veel meer algen eten. De productie van algen is goedkoop. Algen groeien erg snel. Algen hebben weinig voedsel nodig. Er worden nu speciale boerderijen gemaakt. Op die boerderijen worden algen geproduceerd.

Slide 7 - Tekstslide

Introductie-opdracht: lezen
Tekst 9b (blz. 14)

Algen worden nu nog als luxeproduct geserveerd, maar in de toekomst gaan we ze veel meer eten. De productie van algen is namelijk goedkoop. De groene eiwitbommetjes groeien snel en hebben maar weinig voedsel nodig. Er worden nu al speciale boerderijen gemaakt voor de algenproductie.

Slide 8 - Tekstslide

Welke tekst leest prettiger? Leg ook uit waarom.

Slide 9 - Open vraag

Werken in je boekje
2a: aanvullen
2b: wat is die bijzondere formulering
2c: drie keer algen in 9b

Slide 10 - Tekstslide

Schrijven: Welke woorden verwijzen naar algen?
Algen worden nu nog als luxeproduct geserveerd, maar in de toekomst gaan we ze veel meer eten. De productie van algen is namelijk goedkoop. De groene eiwitbommetjes groeien snel en hebben maar weinig voedsel nodig. Er worden nu al speciale boerderijen gemaakt voor de algenproductie.

Slide 11 - Tekstslide

Werken in je boekje
2a: aanvullen
2b: wat is die bijzondere formulering
2c: drie keer algen in 9b
2d: signaalwoorden markeren

Slide 12 - Tekstslide

Schrijven: Welke signaalwoorden zie je?
Algen worden nu nog als luxeproduct geserveerd, maar in de toekomst gaan we ze veel meer eten. De productie van algen is namelijk goedkoop. De groene eiwitbommetjes groeien snel en hebben maar weinig voedsel nodig. Er worden nu al speciale boerderijen gemaakt voor de algenproductie.

Slide 13 - Tekstslide

Samenhang
Signaalwoorden dragen sterk bij aan de duidelijkheid van je teksten, omdat je het verband aangeeft tussen zinnen.



Slide 14 - Tekstslide

Zorg dat de twee zinnen verband met elkaar krijgen door een signaalwoord.

Marianne heeft veel geoefend. Zij heeft haar theorie-examen niet gehaald.

(Je mag de woordvolgorde iets aanpassen als je dat nodig vindt).

Slide 15 - Open vraag

Zorg dat de twee zinnen verband met elkaar krijgen.


Ik hoop dat we voor morgen geen huiswerk krijgen. Vanmiddag ga ik naar de verjaardag van mijn oma.

(Je mag de woordvolgorde iets aanpassen als je dat nodig vindt).

Slide 16 - Open vraag

Werken in je boekje
2a: aanvullen
2b: wat is die bijzondere formulering
2c: drie keer algen in 9b
2d: signaalwoorden markeren
Lezen Theorie blz 15,16 + verwerkingsopdrachten maken

Slide 17 - Tekstslide

Welke signaalwoorden geven een oorzaak aan?
A
maar
B
omdat
C
doordat
D
en

Slide 18 - Quizvraag

Welke signaalwoorden geven een tegenstelling aan?
A
want
B
maar
C
echter
D
omdat

Slide 19 - Quizvraag

Welke signaalwoorden geven een opsomming aan?
A
ten eerste
B
verder
C
dus
D
maar

Slide 20 - Quizvraag

Wat betekent het signaalwoord 'dus'?
A
Het geeft een tegenstelling aan.
B
Het geeft een opsomming aan.
C
Het geeft een voorbeeld aan.
D
Het geeft een conclusie aan.

Slide 21 - Quizvraag

Welke zin gebruikt 'dus' correct?
A
Het regent, dus ik blijf binnen.
B
Dus het is een mooie dag.
C
Ik ga naar school dus ik leer.
D
Ik eet, dus ik ben hongerig.

Slide 22 - Quizvraag

Welke van de volgende kan in een zin een verwijswoord zijn?
A
Allemaal
B
Hij
C
Dat
D
Zijne

Slide 23 - Quizvraag

Waarvoor worden verwijswoorden gebruikt?
A
Om zinnen te verduidelijken
B
Om teksten korter te maken
C
Om alleen vragen te stellen
D
Om herhaling te voorkomen

Slide 24 - Quizvraag

Wat betekent het woord 'synoniemen'?
A
Woord met meer dan één betekenis
B
Woord met gelijke betekenis
C
Woord met dezelfde betekenis
D
Woord met tegengestelde betekenis

Slide 25 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een synoniem?
A
Vol en leeg
B
Huis en woning
C
Auto en wagen
D
Dag en nacht

Slide 26 - Quizvraag

Waarom verbeteren synoniemen de leesbaarheid?
A
Ze maken de tekst rijker.
B
Ze voegen niets toe aan de betekenis.
C
Ze voorkomen herhaling van woorden.
D
Ze maken de tekst moeilijker te begrijpen.

Slide 27 - Quizvraag

Verwerkingsopdracht
2-3
a: markeer de signaalwoorden
b: Welke woorden verwijzen naar (de) krant?
c: welke nieuwe info door het gebruik van de synoniemen
d: waaruit blijkt dat het woord 'krant' mannelijk is.
e: signaalwoorden in tekst 11

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video

Verwerkingsopdracht

Slide 31 - Tekstslide

Nu jullie (in je werkboek)

Slide 32 - Tekstslide

zelfstandig aan de slag
Doe opdracht 2-5 op blz 18
a: alle formuleringen die verwijzen naar vogelpoep markeren
b : alle signaalwoorden onderstrepen
+ Dossieropdracht op KWIZL

Slide 33 - Tekstslide

Kwizl: Dossieropdracht 2
De fietsersbond is een vereniging die als doel heeft om de omstandigheden voor fietsers zo goed mogelijk te maken. Jij gaat voor de fietsersbond een korte webtekst schrijven.  



Slide 34 - Tekstslide

Vragen?

Slide 35 - Woordweb