In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Herhalen Hoofdstuk 5
Slide 1 - Tekstslide
Marktvorm waarbij er geen sprake is van marktwerking
A
Vrijemarkteconomie
B
Planeconomie
C
Sociale markteconomie
Slide 2 - Quizvraag
De Franse overheid bevriest tijdelijk de gasprijs.
A
vrije markt
B
planeconomie
C
sociale markteconomie
Slide 3 - Quizvraag
In Noord-Korea bepaalt de overheid de prijzen van producten.
A
vrije markt
B
planeconomie
C
sociale markteconomie
Slide 4 - Quizvraag
Selin denkt dat marktwerking nadelig is voor de kwaliteit van producten. Mariam is dat niet eens met Selin. Wie heeft/hebben gelijk ?
A
Selin
B
Mariam
C
Ze kunnen allebei gelijk hebben
D
Geen van beide
Slide 5 - Quizvraag
In de collectieve sector heb je altijd te maken met marktwerking
A
Juist
B
Onjuist
Slide 6 - Quizvraag
Stelling 1: Privatiseren is het overhevelen van productie door de overheid naar particuliere sector. Stelling 2: Privatisering geeft alleen maar voordelen voor de consument.
A
Beide stellingen zijn goed
B
Stelling 1 is goed, stelling 2 is fout
C
Stelling 1 is fout, stelling 2 is goed
D
Beide stellingen zijn fout
Slide 7 - Quizvraag
Door privatisering wordt de .... steeds kleiner.
A
Particuliere sector
B
Collectieve sector
Slide 8 - Quizvraag
Werken bij defensie
A
Particuliere/private sector
B
Collectieve/publieke sector
C
Mengvorm
Slide 9 - Quizvraag
Wat gebeurt er als de subsidie voor bibliotheken omlaag gaat? Zet in de juiste volgorde.
Minder boeken geleend
Minder werk in bieb
Subsidie lager
Mensen moeten meer betalen voor lenen
Slide 10 - Sleepvraag
Wat is een voorbeeld van een subsidie?
A
De huur die je moet betalen
B
Het krijgen van huurtoeslag
C
Het betalen van je belasting
D
Een lening voor je auto
Slide 11 - Quizvraag
Wat is accijns?
A
extra kosten op voedsel
B
belasting voor kleding
C
Een financiële bijdrage vanuit de overheid
D
extra belasting op tabak, drank en benzine
Slide 12 - Quizvraag
Accijns gaat naar ...
A
de gemeente.
B
de provincie.
C
het Rijk.
D
alledrie.
Slide 13 - Quizvraag
Vraag 10:
Accijns
Subsidie
Dit ontvang je van de overheid
Dit betaal je via de winkelier aan de overheid
Stimuleert mensen om iets te kopen
Het doel is dat zo min mogelijk mensen deze producten kopen.
Sigaretten
Alcohol
Diesel en benzine
Het isoleren van je huis
Museumbezoek
Slide 14 - Sleepvraag
Voor- en nadelen van privatiseren
Sleep de zinnen in de juiste kolom
Voordelen
Nadelen
Lagere prijzen door marktwerking
Meer keuzevrijheid voor consumenten
Kans op betere kwaliteit
Overheid heeft geen toezicht meer
Minder kosten voor overheid
Slide 15 - Sleepvraag
Tekst
Tekst
Waar
Niet waar
Accijns ontmoedigd bepaalde dingen te kopen
In de particuliere sector willen bedrijven winst maken
Door subsidie wordt bv. de bibliotheek goedkoper.
Bij privatisering is er geen marktwerking
Een dijk is een voorbeeld van collectieve goederen
Slide 16 - Sleepvraag
Planeconomie
Vrijemarkt economie
Sociale markteconomie
De overheid bepaalt het aanbod
Zoveel mogelijk winst
Concurrentie
Tekorten / slechte kwaliteit
Recht van de sterkste
Weinig wetten en regels
Subsidies en uitkeringen
De sterke helpt de zwakke
Slide 17 - Sleepvraag
Houdt de cijfers bij
Onderzoekt gevolgen economische maatregelen
Adviseren over onderwerpen als werkgelegenheid
CBS
CPB
SER
Slide 18 - Sleepvraag
Het verschil tussen recessie en economische crisis...
A
krimp van het BBP die langere tijd aanhoudt
B
Recessie is 2 kwartalen lager dan gemiddelde groei en crisis is langer dan 2 maanden of economische krimp
C
In beide gevallen daalt het reële BBP
Slide 19 - Quizvraag
De overheid wil een economie in laagconjunctuur stimuleren. Wat is géén manier om de economie te stimuleren?
A
De inkomstenbelasting verlagen
B
De eigen overheidsbestedingen verhogen
C
Het btw-tarief op producten van 21% naar 25% aanpassen
D
Uitkeringen verhogen
Slide 20 - Quizvraag
Welke manier kan de overheid beter niet inzetten om de economie te stimuleren?
A
Infrastructuur verbeteren
B
Subsidies uitgeven
C
inkomstenbelasting verhogen
D
investeren in onderwijs
Slide 21 - Quizvraag
Wat is niet juist over het solidariteitsbeginsel?
A
Het solidariteitsbeginsel zorgt voor een oneerlijkere verdeling van het welzijn.
B
Het houdt in dat iedereen een stukje van zijn inkomen afstaat aan de armere mensen.
C
Een AOW of WW is een voorbeeld van een solidariteitsbeginsel.
D
De sterkeren helpen de zwakkeren.
Slide 22 - Quizvraag
Werknemersverzekering
Volksverzekering
AOW
WW
WIA
ANW
Slide 23 - Sleepvraag
Hoe heet het overdrachtsinkomen waarbij het inkomen word aangevuld tot het sociaal minimum?
A
Kinderbijslag
B
Zorgtoeslag
C
Bijstandsuitkering / participatiewet
D
Huurtoeslag
Slide 24 - Quizvraag
Wie bepaalt hoe hoog het sociaal minimum is?
A
De gemeente
B
De belastingdienst
C
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
D
Het UWV
Slide 25 - Quizvraag
Volksverzekering
Werknemersverzekering
Deze verzekering is bestemd voor alle inwoners van Nederland.
De premie wordt door de werkgever betaald
Deze verzekering is voor mensen die in loondienst werken of gewerkt hebben.
Iedereen betaalt een percentage van het inkomen als premie.
Slide 26 - Sleepvraag
Het minimumbedrag dat je volgens de overheid nodig hebt om van te kunnen leven.
Zo word Nederland, vanwege zijn goede voorzieningen, ook wel genoemd
Hier zijn uitkeringen onderdeel van
Sociaal minimum
Verzorgingsstaat
Sociale zekerheid
Slide 27 - Sleepvraag
De inkomsten op de rijksbegroting zijn lager dan de uitgaven.
Uitkering die betaald wordt met belastinggeld. Voorbeeld is de bijstand.
Land waarvan de overheid zorgt voor goede sociale zekerheid, gezondheidszorg, huisvesting en onderwijs voor iedereen.
De inkomsten op de rijksbegroting zijn hoger dan de uitgaven.
Begrotingsoverschot
Begrotingstekort
Verzorgingsstaat
Sociale voorziening
Slide 28 - Sleepvraag
Een overzicht van verwachte inkomsten en verwachte uitgaven van rijksoverheid voor het komende jaar.
Toelichting op de rijksbegroting door de minister van Financiën over de gemaakte keuzes.
Een schuld die is opgebouwd in alle jaren dat de overheid een begrotingstekort had en dus geld heeft moeten lenen van banken.
Miljoenennota
Rijksbegroting
Staatsschuld
Slide 29 - Sleepvraag
45 miljard = ... miljoen
A
4500
B
450
C
0,45
D
45000
Slide 30 - Quizvraag
650 miljoen = ... miljard
A
65
B
0,65
C
650.000
D
6,5
Slide 31 - Quizvraag
€ 200 miljoen x 5.000 = ... miljard
miljoen x duizend = miljard
A
€1 miljard
B
€10 miljard
C
€100 miljard
D
€1.000 miljard
Slide 32 - Quizvraag
Belastingen
Niet-belastingontvangsten
BTW
Accijns
Winst overheidsbedrijven
Boetes
Inkomsten-belasting
Slide 33 - Sleepvraag
Welke van onderstaande inkomsten van de overheid zijn niet-belastingontvangsten?