Kapitel 2 les 2

1 / 16
volgende
Slide 1: Video
DuitsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

Kapitel 2 Feierst du mit?

Slide 2 - Tekstslide

Periode 2
 
Leestoets week 50 
Proefwerkweek week 3 en 4

Slide 3 - Tekstslide

Was machen wir heute

 Buch lesen
  - Wörter
-  Grammatik

Slide 4 - Tekstslide

Wiederholung
 Je krijgt deze periode aan het begin van elke les een lesoverhoring over de stof die je geleerd hebt voor huiswerk.
Dat is een woordenlijst en grammatica, voor volgende week is dat Wörterliste B en de werkwoorden haben en sein.
Als je 70% van de overhoring goed hebt krijg je een knipkaart, als de knipkaart vol is mag je wat uit de verrassingsdoos uitzoeken. 


Slide 5 - Tekstslide

Hausaufgaben
Pak je agenda
Volgende week vrijdag 6 december
Maken: Seite 54 Aufgabe 12 B, C & D
Leren: Wörterliste B Seite 76 (het rechterrijtje) en de werkwoorden.
haben en sein (Seite 186)

.

 

Slide 6 - Tekstslide

Buch lesen
1. Ich lese vor, Lies mit
Daarna schrijf je een korte samenvatting van het hoofdstuk
over wie gaat het
wat gebeurt er
waar vindt het plaats?


Slide 7 - Tekstslide

Hausaufgaben
Aufgabe 8
1. Sie
2. ich
3. ihr
4. wir
5. sie (mv)/ Sie
6. Du
7. er
8. Sie (hoofdletter begin van de zin)
Aufgabe 9
Ich bin Daniella un ich wone in Aachen. Ich bin 14 Jahre alt und habe einen Bruder. Er heißt Berrnd. Er ist  16 Jahre alt. Bernd hat eine Freundin.  Sie heißt Carmen. Die Eltern von Carmen haben ein spanisches Restaurant. Wir haben gestern zum ersten Mal da gegessen. Hast du schon mal spanisches Essen gegessen?

Slide 8 - Tekstslide

Wiederholung haben sein
Elke les herhalen we haben en sein,  en maken we een opdrachtje hiermee.
Even oefenen..........
 
 

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

De basisuitgangen tegenwoordige tijd
(fe)  e     st     t     en     t     en
      ich   du   er   wir   ihr   sie
                       sie                  Sie
                       es
                       =                      =
                       Peter              die Eltern
                       Lisa                 die Kinder
                       der Hund       Lisa und Peter
                       
     
uitleg

Slide 11 - Tekstslide

De basisuitgangen tegenwoordige tijd
ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
-e
-st
-t

-en
-t
-en
feesttenten
uitleg

Slide 12 - Tekstslide

Hoe gebruik je de regel? 
ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
-e
-st
-t

-en
-t
-en
1. Wat is de stam van het werkwoord?
2. Welk persoonlijk voornaamwoord staat in de zin?
3. Regel ''feesttenten'' toepassen.

Dus: werkwoord wohnen
Stam = ww - en wohn + uitgang
Wohnen: du ............ in Voorburg
het persoonlijk voornaamwoord is du
uitgang bij du is st dus : du wohnst in Voorburg

Slide 13 - Tekstslide

            Übung 12 Seite 54
Aufgabe B noteer de stam van de werkwoorden.
Hoe maak je de stam van de werkwoorden?
1. spielen
2. lachen
3. kaufen
4. angeln

Aufgabe C zet nu de juiste uitgang achter het werkwoord. 
Welk persoonlijk voornaamwoord staat er in de zin?
1. ich lach.... jeden Tag
2. Frau Vogel spiel.... du Gitarra?
3. Wir kauf... ein Geschenk
4. Er lern..... die deutsche Sprache
Aufgabe D 
Voltooid deelwoord
 ge + stam + t

1. Er hat heute Tennis......
2. Ich habe in der Schule viel ..
3. Wir haben die Hausaufgaben
     nicht .......

Slide 14 - Tekstslide

Oefenen voor de leestoets
Deze opdracht ga je zelf maken, je krijgt hier 20 minuten de tijd voor. Het is stilte werktijd.  Ben
je klaar dan kom je
een extra opdrachtje 
halen.
een moordmysterie!
 
 

Slide 15 - Tekstslide

Woordenschat activiteit
Je krijgt een kaartje met een Nederlands woord uit 
Wörterliste B
Schrijf op de achterzijde de Duitse vertaling. 
Probeer het eerst zelf, als je het echt niet weet pak je, je boek.

Je gaat nu rondlopen, zoek een klasgenoot en vertel het Nederlandse woord op jouw kaartje, je klasgenoot moet nu het woord vertalen naar het Duits. Nu vertelt je klasgenoot aan jou wat er op zijn kaartje staat, jij vertaalt nu.
Weet je het woord niet, dan vertelt je klasgenoot het. Wissel nu de kaartjes uit.

Je hebt nu een ander kaartje, zoek weer een klasgenoot en vertel weer  welk Nederlands woord er op je kaartje staat..

Slide 16 - Tekstslide