Imperfectum en Hamidou TH1

• NT2
• Hoger onderwijs

ik dacht

ik viel

ik zocht

ik zei

ik zag

ik zong

ik zat

ik deed

ik ging

ik liep

ik kocht

ik kon

denken

vallen

zoeken

zien

zeggen

zitten

doen

gaan

lopen

kopen

kunnen

Toen Hamidou naar de basisschool ging, ... hij op een bankje onder een boom. Dat was zijn school.

1. zit
2. zat
3. zot
4. zet

Toen Hamidou op internaat ... , had hij eerst veel stress.

1. moet
2. meet
3. moest
4. gemoeten

Toen Hamidou op internaat zat, ... hij altijd op de trappen. (lopen)

1. liep
2. loop
3. loopt
4. gelopen

Hamidou studeerde hard en hij ... graag naar school. (gaan)

1. ging
2. gaan
3. gaat
4. gegaan

Na het secundair onderwijs ... zijn leraar of hij niet naar de universiteit wilde gaan. (vragen)

1. vraag
2. gevraagd
3. vroeg
4. vraagt

Aan de universiteit ... hij economie als studie.

1. kiest
2. koos
3. gekozen
4. kies

Hij ... naar België voor een specialisatiejaar.

1. kom
2. kwamen
3. gekomen
4. kwam

Hij ... Kathleen, en trouwde met haar.

1. ontmoette
2. ontmoest
3. ontmoet
4. ontmoeten

Daarna ... hij een job: Het was een lange zoektocht!

1. zoekt
2. zocht
3. gezocht
4. zei

Het was geen gemakkelijke tijd.
Hij ... soms zijn optimisme.

1. verloos
2. verliest
3. verloren
4. verloor

Een vriend ... hem dat vrijwilligerswerk goed is voor je CV.

1. zegt
2. gezegd
3. zei
4. zag

Na al die opleidingen en dat lange traject ... hij eindelijk een toffe job, als boekhouder bij een bedrijf in Brussel.

1. vindt
2. vond
3. gevonden
4. won

Toen-zinnen maken

Zinnen met 'toen'

Toen...

21 jaar

Toen...

in Brussel

Toen...

Kathleen

Toen...

verliefd worden

Toen...

besluiten te blijven

OEFENINGEN

Het imperfectum

welk imperfectum is correct?
ik (breken) mijn been.

1. ik breekte mijn been.
2. Ik brak mijn been.
3. Ik brook mijn been.

Zij (genezen) van longkanker.

1. Zij geneesde van longkanker.
2. Zij genas van longkanker.
3. Zij genies van longkanker.

Wij (meebrengen) een cadeau.

1. Wij brengden een cadeau mee.
2. Wij bringen een cadeau mee.
3. Wij brachten een cadeau mee.

Jij (aansteken) het licht.

1. Jij steekte het licht aan.
2. Jij stakte het licht aan.
3. Jij stak het licht aan.

Noteer S + V 

* 

* In imperfectum

* in perfectum

Wij doen een wandeling.

Jij draagt een bril.

We liggen in de zon.

Noteer de zin

De student verstaat me niet.

De toerist komt aan..

Als we buiten gaan, doe ik mijn jas aan.

Genieten jullie van de Nederlandse les?