Nederlands klas 3 grammatica

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t, mavo
• Leerjaar 3

Nederlands klas 3 grammatica

Succes!

Welke onderdelen komen voor in de toets: Grammatica & spelling?

Wat valt er onder Redekundig ontleden?

De persoonsvorm is altijd een...

Wat is de persoonsvorm in deze zin:

Volgende week loop ik stage.

1. Ik
2. stage
3. loop
4. week

Wat is het onderwerp in de zin:
Volgende week loop ik stage.

1. stage
2. week
3. loop
4. ik

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Volgende week loop ik stage.

1. loop
2. ik
3. week
4. stage

Wat is het meewerkend voorwerp?
Ik lever mijn stagewerkboek in bij mijn docent.

1. ik
2. stagewerkboek
3. mijn docent

Wat is het lijdend voorwerp?
Ik lever mijn stagewerkboek in bij mijn docent.

1. Ik
2. mijn docent
3. mijn stagewerkboek
4. lever

Wat is de bijwoordelijke bepaling?
Volgende week loop ik stage

1. loop
2. ik
3. stage
4. volgende week

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Pak jij die pen even op.

Waaraan herken je een samengestelde zin?

Wat is een voorbeeld van een samengestelde zin?

1. Ik wil nog blijven, maar het mag niet van mijn moeder.
2. Ik wil graag naar huis toe lopen.
3. Wij gaan op de fiets naar school of ik rij met mijn moeder mee.
4. De school had door corona veel lesuitval.

Welke zin is samengesteld?

1. Marcel danst wekelijks met Noor.
2. Noor is een goede danseres omdat ze als zeven jaar danst.

Selecteer de samengestelde zin.

1. Omdat mijn schoenen te klein zijn, ga ik nieuwe kopen.
2. Loes maakt haar huiswerk.
3. Ik luister tijdens het leren graag naar muziek.

Zelfstandig naamwoorden

lidwoorden

Bijvoeglijk naamwoorden

persoonlijk voornaamwoord

bezittelijk voornaamwoord

jullie

me

je

haar

hij

uw

ons

ze

hun

zijn

jouw

hem

Persoonlijk voornaamwoord

Bezittelijk voornaamwoord

Ik

Zijn

Haar

Hij

Mijn

Uw

Jij

werkwoordspelling

1. Het hout is opgebrandt.
2. Het hout is opgebrand.

werkwoordspelling

1. De oude man verstuurt de brief.
2. De oude man verstuurd de brief.

werkwoordspelling

1. Gisteren verhuisden we naar Groningen.
2. Gisteren verhuisten we naar Groningen.

Werkwoordspelling?

1. Makkie!
2. Gaat best prima
3. Toch wel weggezakt
4. Lastig!

werkwoordspelling tegenwoordige tijd werkwoordspelling

1. Hij zaagd het hout.
2. Hij zaagt het hout.
3. Hij zaagdt het hout.