persoonlijk voornaamwoord - ik, hij, zij, jij, wij, jullie
bezittelijk voornaamwoord - mijn, zijn, haar, ons, uw
aanwijzende voornaamwoorden - deze, die, dat, dit
vragende voornaamwoorden - wie, wat, welke, wat voor (een)
wederkerend voornaamwoord - ik was me, hij wast zich, zij wast zich, jij wast je, wij wassen ons, jullie wassen je