Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Futur en futur proche
futur en futur proche
-regelmatige en onregelmatige ww
1 / 51
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
In deze les zitten
51 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
30 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
futur en futur proche
-regelmatige en onregelmatige ww
Slide 1 - Tekstslide
Wat is de futur proche?
A
Tegenwoordige tijd
B
Nabije toekomst
C
Verleden tijd
D
Voltooid tegenwoordige tijd
Slide 2 - Quizvraag
FUTUR PROCHE
Slide 3 - Tekstslide
Wat is een futur proche?
A
Je donnerai
B
Je donnerais
C
Je vais donner
D
J’ai donné
Slide 4 - Quizvraag
Uit welke twee elementen bestaat de futur proche in het Frans?
Sleep die elementen naar de juiste vakjes.
+
Vorm van het hulpwerkwoord être
Vorm van het hulpwerkwoord aller
Heel werkwoord
Voltooid deelwoord
Slide 5 - Sleepvraag
Vul in:
Je ... (aller/futur proche)
A
vais
B
vais aller
C
vas aller
D
va allez
Slide 6 - Quizvraag
Kies le futur proche
A
J'ai marché
B
Ils marchent
C
Tu vas marcher
Slide 7 - Quizvraag
Vertaal: 'ik ga vertrekken" (futur proche)
A
je partirai
B
je partais
C
je vais partir
D
je aller partir
Slide 8 - Quizvraag
futur proche: hij gaat werken
A
il va travailler
B
il vas travailler
C
il travaille
D
il vais travailler
Slide 9 - Quizvraag
Om de futur proche te maken, gebruik ik het werkwoord:
A
avoir
B
faire
C
aller
Slide 10 - Quizvraag
Tu ...................... de la pizza.
(Futur proche)
A
vas manger
B
manges
Slide 11 - Quizvraag
Nous................... à Lille (futur proche)
A
allons habiter
B
habitons
C
avons habité
D
habiterons
Slide 12 - Quizvraag
(avoir, futur proche) nous
A
irons
B
allons avoir
C
avons aller
D
aurons
Slide 13 - Quizvraag
Futur PROCHE
Vous ............. (être)
A
allez être
B
serez
C
allez serez
D
êtes
Slide 14 - Quizvraag
Le futur proche
gaat over
A
het verleden
B
de toekomst
Slide 15 - Quizvraag
Kies de zin die in de futur proche staat.
A
Louis doit faire ses devoirs.
B
Louis va faire ses devoirs.
Slide 16 - Quizvraag
De futur proche betekent de nabije toekomst in het Nederlands.
Hoe vorm je de 'futur proche'?
A
een vorm van gaan (aller) + hele werkwoord
B
Hele werkwoord + uitgangen (ai,as,a,ons,ez,ont)
Slide 17 - Quizvraag
futur proche - je - parler
A
je vais parler
B
j'ai parlé
C
je parle
D
je parlerai
Slide 18 - Quizvraag
tu............
devoir/ futur proche
A
devras
B
devrait
C
devrais
D
devra
Slide 19 - Quizvraag
Kies de zin die in de futur proche staat.
A
Tu as organisé une grande fête ?
B
Tu vas organiser une grande fête ?
Slide 20 - Quizvraag
futur proche - nous - plaisanter
A
nous avons plaisanté
B
nous plaisantons
C
nous allons plaisanté
D
nous allons plaisanter
Slide 21 - Quizvraag
Welke zin staat NIET in de futur proche?
A
Thomas va à Paris.
B
Tu vas voyager en Italie.
C
Thomas va manger une pizza.
D
Tu vas avoir une boisson.
Slide 22 - Quizvraag
Uitgangen futur
De stam van de futur= bij regelmatige werkwoorden het hele werkwoord (bij attendre wel de e erafhalen.
Bij onregelmatige werkwoorden leer je een stukje stam voor de futur uit het hoofd: bijv. avoir> stam futur = aur-
UItgangen futur:
ai - as - a - ons -ez -ont
Slide 23 - Tekstslide
Wat is een futur proche?
A
Je donnerai
B
Je donnerais
C
Je vais donner
D
J’ai donné
Slide 24 - Quizvraag
futur simple:
zij zullen zijn
A
ils serons
B
ils aurons
C
ils seront
D
ils auront
Slide 25 - Quizvraag
Wat is een vorm van de futur?
ACHETER
A
nous achterons
B
nous achterez
C
nous achetons
D
nous acheter
Slide 26 - Quizvraag
Futur proche = je vais partir
Futur simple = je partirai
A
Goed
B
Fout
Slide 27 - Quizvraag
je ________ (danser -futur)
A
danse
B
danserai
C
dansais
D
ai dansé
Slide 28 - Quizvraag
FUTUR=
A
Toekomende tijd
B
Bestaat niet
C
Het 'nu'
D
Verleden tijd
Slide 29 - Quizvraag
Futur : je... (prendre)
A
prendai
B
prendreai
C
prendrai
Slide 30 - Quizvraag
futur- pouvoir- nous
A
pouvrons
B
pourrez
C
pourrions
D
pourrons
Slide 31 - Quizvraag
Sleep de woorden bij de juiste tijd
FUTUR PROCHE
FUTUR SIMPLE
FRA: aller + heel werkwoord
FRA: heel ww + uitgangen
NL: gaan + heel ww
NL: zullen + heel ww
ai, as, a, ons, ez, ont
vais, vas, va, allons, allez, vont
je regarderai
je vais regarder
Slide 32 - Sleepvraag
Basis futur simple onregelmatige workwoorden
choisir
verr-
fer-
pourr-
ir-
ser-
aur-
avoir -hebben
être - zijn
pouvoir-kunnen
voir- zien
faire - maken/doen
aller - gaan
choisir-kiezen
Slide 33 - Sleepvraag
Je pourrai venir chez toi.
Il ira en France pendant Noël.
Elles vont acheter une baguette.
Je vais avoir 15 ans le 3 janvier.
Vous ferez les courses demain?
Nous habiterons à Zeist en 2021.
Tu vas faire la fête?
FUTUR PROCHE
FUTUR SIMPLE
Slide 34 - Sleepvraag
uitgang futur simple
Je
Tu
il
nous
Vous
ils
ons
a
as
ez
ai
ont
Slide 35 - Sleepvraag
Je
chosir
Tu
choisir
Elle
choisir
Nous
choisir
Vous
choisir
Ils
choisir
Travailler au futur simple
ai
as
a
ons
ez
ont
Slide 36 - Sleepvraag
Basis futur simple onregelmatige workwoorden
viendr-
voudr-
pourr-
ser-
aur-
savoir
être
pouvoir
vouloir
avoir
venir
Slide 37 - Sleepvraag
futur simple:
hij zal zijn
A
il sera
B
il aura
C
il ira
D
il voudra
Slide 38 - Quizvraag
Tu _____ (parler - futur)
A
parlas
B
parlais
C
parleras
D
parlerais
Slide 39 - Quizvraag
Wat is een vorm van de futur?
FINIR
A
nous finons
B
nous finissons
C
nous finions
D
nous finirons
Slide 40 - Quizvraag
ik zal komen (futur simple)
A
je viens
B
je venais
C
je viendrai
D
je suis venu
Slide 41 - Quizvraag
Wat is een vorm van de futur?
DIRE
A
je dirai
B
je direai
C
je dis
D
je disai
Slide 42 - Quizvraag
etre in de futur
A
j'aurais
B
je serai
C
je serais
D
j'aurai
Slide 43 - Quizvraag
Futur : il... prendre
A
prendra
B
prendrea
C
prenda
Slide 44 - Quizvraag
futur
A
stam+e,es,e,ons,ez,ent
B
stam nous-vorm + ais,ais,ait,ions,iez,aient
C
hele ww+ ai,as,a,ons,ez,ont
D
avoir/être + volt.dw stam+e,u,i
Slide 45 - Quizvraag
De stam voor de futur van aller;
A
all
B
ir
C
aur
D
aller
Slide 46 - Quizvraag
nous (futur simple)
A
connaîtrons
B
connaitrons
C
connaissiez
D
connaissions
Slide 47 - Quizvraag
Futur simple:
ik zal kunnen
A
Je voudrai
B
j'irai
C
je pourrai
D
je ferai
Slide 48 - Quizvraag
futur simple:
zij zal willen
A
elle pourra
B
elle voudra
C
elle viendra
D
elle ira
Slide 49 - Quizvraag
Futur simple
A
Tu seras à la maison
B
Tu serais à la maison
C
Tu es à la maison
D
Tu a été à la maison
Slide 50 - Quizvraag
Nous _____ (faire - futur)
timer
0:30
A
fairont
B
ferons
C
ferent
D
feront
Slide 51 - Quizvraag
Meer lessen zoals deze
Futur en futur proche
18 dagen geleden
- Les met
51 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
futur simple
November 2018
- Les met
40 slides
Frans
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
H3 week 44
Oktober 2023
- Les met
31 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
week 46 havo 3
November 2023
- Les met
22 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
3V chap 3 ABCD
April 2023
- Les met
12 slides
Frans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
5 fevrier A3
Februari 2021
- Les met
15 slides
Frans
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
3vwo - chapitre 3 - herhalen bron C futur simple
Maart 2021
- Les met
28 slides
Frans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
3 H/V chap 3 differentiëren
Januari 2018
- Les met
25 slides
Frans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3