Theorie boekanalyse M4

Theorie boekanalyse M4
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Theorie boekanalyse M4

Slide 1 - Tekstslide

1. Tot welk genre hoort het boek?

Slide 2 - Tekstslide

 Genres = verhaalsoort

De meest voorkomende genres:
  • misdaad
  • historisch
  • oorlog
  • psychologisch
  • fantasy
  • science fiction
  • griezel
  • avonturen
  • detective

  • humor


Slide 3 - Tekstslide

Welk genre wordt hier afgebeeld?
A
misdaad
B
romantiek
C
detective
D
griezel

Slide 4 - Quizvraag

2. Wat is het onderwerp van het boek?
Het onderwerp van het boek geeft heel neutraal aan waar het boek over gaat .

Bijvoorbeeld:
Het onderwerk van het boek Spijt! 
van Carry Slee is pesten.

Slide 5 - Tekstslide

3. Wat is het thema van jouw verhaal?
Licht jouw antwoord toe met voorbeelden uit het verhaal.




Het onderwerp is waar het boek over gaat. Het thema is de diepere boodschap van het verhaal.

Slide 6 - Tekstslide

De Tweede Wereld Oorlog kan het onderwerp of het thema van van een verhaal zijn.
A
onderwerp
B
thema

Slide 7 - Quizvraag

4. Verklaar de titel
Vind je dat de titel bij het boek past? Zo ja, waarom? 
Zo nee, welke titel zou jij het boek geven en waarom?
 

Slide 8 - Tekstslide

Waar of niet waar? Een genre is de diepere betekenis van een verhaal.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Waar of niet waar? Het onderwerp en
het thema van een boek is hetzelfde.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Realistische fictie of niet-realistische fictie?
Tot welk soort fictie behoort jouw verhaal, realistische fictie of niet-realistische fictie? Leg dit uit aan de hand van voorbeelden uit het verhaal

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Oppenheimer is een voorbeeld van ....
A
realistische fictie
B
niet-realistische fictie

Slide 13 - Quizvraag

6. Personages
Hoe leer je de personages kennen, geef een karakterbeschrijving en beschrijf hoe de personages eruit zien. 

Slide 14 - Tekstslide

Een personage met meerdere karaktereigenschappen en karakterontwikkeling is meestal de ...
A
hoofdpersoon
B
de bijpersoon

Slide 15 - Quizvraag

7. Round of flat character
Geef aan of de hoofdpersoon een round of flat character is. Licht jouw antwoord toe. 


Slide 16 - Tekstslide

Een personage met meerdere karaktereigenschappen en een karakterontwikkeling noemen we ...
A
een flat character
B
een round character

Slide 17 - Quizvraag

Een personage in het verhaal die je amper leert kennen, is een....
A
Round character
B
Flat character

Slide 18 - Quizvraag

Dit personage maakt een karakterontwikkeling door
A
round character
B
flat character

Slide 19 - Quizvraag

8. Karakterontwikkeling
Maakt de hoofdpersoon een karakterontwikkeling door? 
Licht jouw antwoord toe.

Slide 20 - Tekstslide

Een personage maakt verschillende gebeurtenissen mee waardoor hij verandert, dit noemen we ....
A
het verhaal
B
chronologie
C
fictie
D
karakterontwikkeling

Slide 21 - Quizvraag

Een flat character kan ook een karakterontwikkeling doormaken
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quizvraag

9. Verplaatsen in het personage
In welk personage kun jij je het best verplaatsen? 
Licht jouw antwoord toe.

Slide 23 - Tekstslide

Als je je goed kunt inleven met de hoofdpersoon dan noemen we dat ook wel ....
A
identificatie met de hoofdpersoon
B
leesplezier met de hoofdpersoon

Slide 24 - Quizvraag

10. Motorisch moment
Wat is het motorisch moment in jouw verhaal? Leg dit uit aan de hand van voorbeelden uit het verhaal.

Slide 25 - Tekstslide

Wat is het motorisch moment?
A
Het moment dat de motor van je auto ermee ophoudt.
B
Een belangrijk moment in het verhaal, de reden dat alles wat daarna gebeurt ook gebeurt.
C
De opbouw van de spanning in het verhaal.
D
Het hoogtepunt van de spanning.

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het motorisch moment in het verhaal van Assepoester
A
Als ze aan het schoonmaken is
B
Als haar stiefmoeder en zussen naar het bal gaan
C
Als de fee komt en ze naar het bal kan
D
Als ze haar schoentje verliest

Slide 27 - Quizvraag

11. Open plek
Welke open plek is in jouw verhaal belangrijk? 
Leg dit uit aan de hand van voorbeelden uit het boek.

Slide 28 - Tekstslide

Open plek

Slide 29 - Tekstslide

Open plekken
Veel verhalen en films worden spannend doordat er vragen worden opgeworpen, die niet meteen beantwoord worden. Sommige open plekken worden al snel beantwoord. Andere pas aan het eind van het verhaal.

Bijvoorbeeld: 
1. Wie is de dader van een moord/diefstal/ontvoering?
2. Op wie is de hoofdpersoon verliefd?
3. Er is een persoon vermist. Wat is daarmee gebeurd?
4. Komen de twee hoofdpersonen bij elkaar aan het eind van het verhaal?
5. Wie is de slechterik in het verhaal?

Slide 30 - Tekstslide

Je leest het volgende stukje tekst: "Ding dong, de bel gaat. Joris loopt naar de deur." Welke vraag komt er bij je op?
A
Wie is Joris?
B
Wie staat er aan de deur?
C
Moet Joris ver lopen?
D
Wat voor deur is het?

Slide 31 - Quizvraag

12. Tijd en ruimte
In welke tijd en ruimte speelt jouw verhaal zich af? 
Leg uit aan de hand van voorbeelden uit het verhaal.


Slide 32 - Tekstslide

12. Tijd en ruimte

Slide 33 - Tekstslide

Is tijd en ruimte voor een ridderverhaal belangrijk?
A
ja
B
nee

Slide 34 - Quizvraag

13. Chronologisch of niet-chronologisch
A. Is de volgorde in jouw verhaal chronologisch of niet chronologisch? Leg dit uit aan de hand van voorbeelden uit het verhaal.

Slide 35 - Tekstslide

13. Chronologisch of niet-chronologisch
B. Vind je niet-chronologische verhalen leuker dan chronologische? Waarom wel of waarom niet?

Slide 36 - Tekstslide

Is je eigen leven chronologisch of niet-chronologisch?
A
chronologisch
B
niet-chronologisch

Slide 37 - Quizvraag

14. Vertelstandpunt

Slide 38 - Tekstslide

14. Vertelstandpunt
A. Wat is het vertelstandpunt van jouw boek? Leg dit uit aan de hand van voorbeelden of citeer een stukje uit jouw boek?

B. Wat is het effect van het vertelststandpunt op jou als lezer? 

Slide 39 - Tekstslide

Welk vertelstandpunt
hoort er niet bij?
A
vertelstandpunt eerste persoon
B
vertelstandpunt tweede persoon
C
vertelstandpunt derde persoon
D
wisselend perspectief

Slide 40 - Quizvraag

"Harry rende snel door de gang. In de verte zag hij Voldemort al naderen." Vertelperspectief?
A
Eerste persoon
B
Derde persoon
C
Wisselend perspectief

Slide 41 - Quizvraag

15. Het einde: open of gesloten?
Wat voor einde, open of gesloten, heeft jouw boek? Leg je antwoord uit.

Slide 42 - Tekstslide

Alle open plekken zijn ingevuld, doordat je antwoord op je spanningsvragen hebt gekregen. Dan heeft het verhaal een ....
A
gesloten einde
B
een open einde

Slide 43 - Quizvraag

16. Geef je mening
Geef je mening over het boek. Maak daarbij gebruik van verschillende beoordelingswoorden en drie verschillende argumenten. Licht je antwoord toe met voorbeelden uit het boek.

Slide 44 - Tekstslide

16. Geef je mening

Slide 45 - Tekstslide

Ik vind het een aangrijpend verhaal, want ik vond het verschrikkelijk dat Jonna werd verkracht en dat haar dader weer vrijgelaten werd.
A
voorbeeld van een realistisch argument
B
voorbeeld van een emotief argument
C
voorbeeld van een moreel argument

Slide 46 - Quizvraag

Ik vind 'Shopaholic' een vervelend boek, want ik kan met niet voorstellen dat je maar blijft kopen als je al een fikse schuld hebt. Volgens mij moet je eerst werken voor je geld, voordat je het kan uitgeven.
A
voorbeeld van een realistisch argument
B
voorbeeld van een emotief argument
C
voorbeeld van een moreel argument

Slide 47 - Quizvraag

Ik begrijp de theorie van de boekanalyse
0100

Slide 48 - Poll