Theorie boekanalyse M4

Theorie boekanalyse M4
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Theorie boekanalyse M4

Slide 1 - Tekstslide

1. Tot welk genre hoort het boek?

Slide 2 - Tekstslide

 Genres = verhaalsoort

De meest voorkomende genres:
  • misdaad
  • historisch
  • oorlog
  • psychologisch
  • fantasy
  • science fiction
  • griezel
  • avonturen
  • detective

  • humor


Slide 3 - Tekstslide

2. Wat is het onderwerp van het boek?
Het onderwerp van het boek geeft heel neutraal aan waar het boek over gaat .

Bijvoorbeeld:
Het onderwerk van het boek Spijt! 
van Carry Slee is pesten.

Slide 4 - Tekstslide

3. Wat is het thema van jouw verhaal?
Licht jouw antwoord toe met voorbeelden uit het verhaal.




Het onderwerp is waar het boek over gaat. Het thema is de diepere boodschap van het verhaal.

Slide 5 - Tekstslide

4. Verklaar de titel
Vind je dat de titel bij het boek past? Zo ja, waarom? 
Zo nee, welke titel zou jij het boek geven en waarom?
 

Slide 6 - Tekstslide

Waar of niet waar? Een genre is de diepere betekenis van een verhaal.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Waar of niet waar? Het onderwerp en
het thema van een boek is hetzelfde.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen het onderwerp en het thema van een boek?

Slide 9 - Open vraag

Realistische fictie of niet-realistische fictie?
Tot welk soort fictie behoort jouw verhaal, realistische fictie of niet-realistische fictie? Leg dit uit aan de hand van voorbeelden uit het verhaal

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

6. Personages
Hoe leer je de personages kennen, geef een karakterbeschrijving en beschrijf hoe de personages eruit zien. 

Slide 12 - Tekstslide

7. Round of flat character
Geef aan of de hoofdpersoon een round of flat character is. Licht jouw antwoord toe. 


Slide 13 - Tekstslide

8. Karakterontwikkeling
Maakt de hoofdpersoon een karakterontwikkeling door? 
Licht jouw antwoord toe.

Slide 14 - Tekstslide

9. Verplaatsen in het personage
In welk personage kun jij je het best verplaatsen? 
Licht jouw antwoord toe.

Slide 15 - Tekstslide

10. Motorisch moment
Wat is het motorisch moment in jouw verhaal? Leg dit uit aan de hand van voorbeelden uit het verhaal.

Slide 16 - Tekstslide

Een personage in het verhaal die je amper leert kennen, is een....
A
Round character
B
Flat character

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het motorisch moment?
A
Het moment dat de motor van je auto ermee ophoudt.
B
Een belangrijk moment in het verhaal, de reden dat alles wat daarna gebeurt ook gebeurt.
C
De opbouw van de spanning in het verhaal.
D
Het hoogtepunt van de spanning.

Slide 18 - Quizvraag

Dit personage maakt een karakterontwikkeling door
A
round character
B
flat character

Slide 19 - Quizvraag

Een flat character kan ook een karakterontwikkeling doormaken
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quizvraag

11. Open plek
Welke open plek is in jouw verhaal belangrijk? 
Leg dit uit aan de hand van voorbeelden uit het boek.

Slide 21 - Tekstslide

Open plek

Slide 22 - Tekstslide

Open plekken
Veel verhalen en films worden spannend doordat er vragen worden opgeworpen, die niet meteen beantwoord worden. Sommige open plekken worden al snel beantwoord. Andere pas aan het eind van het verhaal.

Bijvoorbeeld: 
1. Wie is de dader van een moord/diefstal/ontvoering?
2. Op wie is de hoofdpersoon verliefd?
3. Er is een persoon vermist. Wat is daarmee gebeurd?
4. Komen de twee hoofdpersonen bij elkaar aan het eind van het verhaal?
5. Wie is de slechterik in het verhaal?

Slide 23 - Tekstslide

12. Tijd en ruimte
In welke tijd en ruimte speelt jouw verhaal zich af? 
Leg uit aan de hand van voorbeelden uit het verhaal.


Slide 24 - Tekstslide

12. Tijd en ruimte

Slide 25 - Tekstslide

13. Chronologisch of niet-chronologisch
A. Is de volgorde in jouw verhaal chronologisch of niet chronologisch? Leg dit uit aan de hand van voorbeelden uit het verhaal.

Slide 26 - Tekstslide

13. Chronologisch of niet-chronologisch
B. Vind je niet-chronologische verhalen leuker dan chronologische? Waarom wel of waarom niet?

Slide 27 - Tekstslide

Noem voorbeelden waaraan je kunt zien in
welke tijd een verhaal zich afspeelt

Slide 28 - Woordweb

(Nog) onbeantwoorde vragen in een verhaal noem je...

Slide 29 - Open vraag

14. Vertelstandpunt

Slide 30 - Tekstslide

14. Vertelstandpunt
A. Wat is het vertelstandpunt van jouw boek? Leg dit uit aan de hand van voorbeelden of citeer een stukje uit jouw boek?

B. Wat is het effect van het vertelststandpunt op jou als lezer? 

Slide 31 - Tekstslide

Welk vertelstandpunt
hoort er niet bij?
A
vertelstandpunt eerste persoon
B
vertelstandpunt tweede persoon
C
vertelstandpunt derde persoon
D
wisselend perspectief

Slide 32 - Quizvraag

"Harry rende snel door de gang. In de verte zag hij Voldemort al naderen." Vertelperspectief?
A
Eerste persoon
B
Derde persoon
C
Wisselend perspectief

Slide 33 - Quizvraag

15. Het einde: open of gesloten?
Wat voor einde, open of gesloten, heeft jouw boek? Leg je antwoord uit.

Slide 34 - Tekstslide

16. Geef je mening
Geef je mening over het boek. Maak daarbij gebruik van verschillende beoordelingswoorden en drie verschillende argumenten. Licht je antwoord toe met voorbeelden uit het boek.

Slide 35 - Tekstslide

16. Geef je mening

Slide 36 - Tekstslide